Ruwe bies

Schoenoplectus tabernaemontani


© Peter Hegi

Ecologie & verspreiding
Ruwe bies is te vinden op zonnige, matig voedselrijke tot voedselrijke, natte, brakke, matig stikstofrijke tot stikstofrijke, basische tot kalkhoudende, slibrijke, soms grindige klei-, leem- en zandgrond en verder in stilstaand tot zwak stromend, vooral brak water. Ze groeit langs rivieren en kanalen, langs kreken, plassen en sloten in het kustgebied, in jonge duinplassen, in rietland en kraggen, in moerassen en het zoetwatergetijdengebied. Verder in leem-, zand en grindputten, op opgespoten grond, op mijnsteenstortplaatsen en in bermen van gepekelde autowegen. Ze wordt ook aangeplant en is gevoelig voor vervuiling. De plant valt geheel binnen het Europese deel van het verspreidingsgebied en is in Nederland algemeen in het westen en het noorden van het land, langs de kust van het IJsselmeer en sporadisch elders. Ruwe bies heeft sterk blauwachtige, ronde stengels en ontwikkelt geen of slechts 1 blad en valt vooral op door de kafjes met rode wratjes, die vooral aan de top zitten.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - herfst

Hoogte - 0,50-2,75 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Eerst een witte en later geelbruine, zachte en taaie wortelstok. Zowel op de aftakkingspunten als daartussen is hij beworteld.

Stengels/takken - De blauwgroene of grijsgroene stengels zijn meestal rolrond. Aan de voet zijn ze vaak knotsvormig verdikt. Ze dragen geen of slechts 1 blad.

Bladeren - De bladscheden rafelen niet of maar weinig.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen zijn vaak ineengedrongen tot een kluwen. De aren zijn eivormig tot langwerpig en iets rood van kleur, doordat de kafjes helemaal met rode wratjes bezet zijn. De stijl heeft meestal 2 stempels, zelden zijn het er 3.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaden zijn platbol en 2 tot 2½ mm lang. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige plaatsen op natte, matig voedselrijke tot voedselrijke, meestal brakke, basische, kalkhoudende, slibrijke grond (klei, leem en zand) en in stilstaand tot zwak stromend water.

Groeiplaats - Waterkanten en moerassen (o.a. langs kanalen, kreken, plassen, op met slib bedekte oeververstevigingen langs rivieren, langs sloten in het kustgebied, rietland, kraggen en zoetwatergetijdengebieden), zeeduinen (langs duinplassen), afgravingen (kleigroeven, leemputten en zandputten), opgespoten grond, bermen (bermgreppels van gepekelde autowegen) en mijnslikstortplaatsen.
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke oevers
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website