Moerasmelkdistel

Sonchus palustris


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Moerasmelkdistel staat op zonnige tot licht beschaduwde, natte, voedsel- en stikstofrijke, kalkhoudende, zoete tot brakke veen- en kleigrond en op stenige plaatsen, ze verdraagt tijdelijke overstroming. De overblijvende plant is, mede vanwege haar hoogte, een karakteristieke verschijning in rietlanden en langs greppels, vaarten en brede sloten, in oever- en natte ruigten, aan de voet van basaltglooiingen, in graslanden en in natte, verlande spoorsloten. Het taxon is thuis in de gematigde streken van West- en Midden-Azië en Midden- en West-Europa. In Europa is het areaal verbrokkeld en Nederland valt geheel binnen één van die delen. De soort komt in Nederland plaatselijk vrij algemeen voor in het laagveengebied, vooral benoorden het Noordzeekanaal en langs het IJssel- en Markermeer, zeldzaam in het westen van het rivierengebied en is elders zeer zeldzaam. Ze groeit vaak op grof organisch materiaal en boekt in Nederland, in tegenstelling tot de omringende landen vooruitgang door verruiging van rietlanden en de verzoeting van zilte gebieden.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juli - september

Hoogte - 0,90-3,00 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een min of meer verticaal staande, raapvormige wortelstok van ongeveer 10 cm lang en 5 cm dik. Aan de wortelstok groeien dikke wortels.

Stengels/takken - De blauwachtig lichtgroene stengels zijn hol met tussenschotten, die telkens op een andere plaats zijn doorboord. Verder zijn ze geribd, min of meer vierkantig, behaard en alleen in de bloeiwijze vertakt.

Bladeren - De bladeren zijn grijsgroen. De onderste bladeren zijn langwerpig, diep veervormig gedeeld met een lange, smalle eindlob en aan beide kanten 1 tot 3 smal driehoekige zijslippen. De bovenste bladeren zijn langwerpig en niet gedeeld. Alle bladeren hebben een pijlvormig geoorde voet met spitse oortjes.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen vormen een samengesteld scherm van vele bloemhoofdjes. De lichtgele hoofdjes zijn 2,8 tot 4 cm groot. Het omwindsel en de bloeiassen hebben zwarte of heel soms iets gelige klierharen.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige plaatsen op natte, voedselrijke, kalkhoudende, zoete tot brakke grond (veen, klei en stenige plaatsen). De plant verdraagt tijdelijke overstroming.

Groeiplaats - Moerassen (rietland), waterkanten (o.a. langs greppels, oeverruigten en aan de voet van basaltglooiingen), ruigten (natte ruigten), grasland en langs spoorwegen (spoorbermen).
Familie: Asteraceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: natte ruigten
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website