Zomerandoorn

Stachys annua


© Marcel Bolten

Ecologie & verspreiding
Zomerandoorn staat op open, zonnige, warme, matig stikstofarm tot matig stikstofrijk, matig voedselrijk, droge tot matig vochtige, kalkhoudende zand- of stenige leembodems, ook op mergel. Ze groeit in akkers, in wijngaarden, op omgewerkte grond en op ruderale plaatsen. De noordwestelijke grens van het Europese deel van het areaal reikt op het vasteland tot in België. Tot 1900 was de soort in Nederland zeer zeldzaam en vormde hier een voorpost. Tegenwoordig behoort een natuurlijk voorkomen van de soort verleden tijd en wordt de plant alleen nog maar adventief aangetroffen. Deze kensoort van het Caucalidion-Verbond gaat in West-Europa op veel plaatsen achteruit door de intensievere landbouw met al haar gevolgen als herbiciden- en kunstmestgebruik. Bestuiving geschiedt door bijen en hommels, de vruchtkelken met rijpe zaden, die slechts een korte tijd hun kiemkracht behouden, worden door de wind of als klit verspreid. De plant werd vroeger gebruikt tegen hekserij en toverkunst. Medisch werd ze aangewend tegen een aantal kwalen.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - herfst

Hoogte - 0,07-0,30 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Worteldiepte tot 50 cm.

Stengels/takken - Een rechtopstaande, zacht behaarde en tegenoverstaand vertakte stengel.

Bladeren - De 2 tot 5 cm lange en 0,5 tot 1,5 cm brede bladeren hebben een afgeronde of wigvormige voet. De onderste bladeren zijn langwerpig, stomp en gesteeld. De bovenste zijn langwerpig, spits en zittend tot vrijwel niet gesteeld.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen groeien in schijnkransen met 2 tot 6 bloemen. Ze zijn wit-geel, soms met rode vlekken. Ze zijn 1 tot 1,6 cm groot. De kelktanden zijn langwerpig en hebben een behaarde stekelpunt.

Vruchten - Een splitvrucht. De zwartbruine nootjes zijn ongeveer 2 mm lang, stompkantig en met zeer fijne puntjes. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen op matig droge tot vochtige, matig voedselrijke, kalkhoudende grond (leem en mergel).

Groeiplaats - Akkers, wijngaarden, omgewerkte grond en ruderale plaatsen.
Familie: Lamiaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: voor 1900 verdwenen
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: droge, neutrale graslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website