Gewone smeerwortel

Symphytum officinale


© Willem Braam

Ecologie & verspreiding
Gewone smeerwortel staat op zonnige tot licht beschaduwde, vochtige tot natte, stikstof- en voedselrijke bodems, dit kunnen allerlei grondsoorten zijn, maar weinig op puur veen. Ze groeit in de duinen, in verruigde rietmoerassen, loofbossen en grienden, oeverruigten en op stenen beschoeiingen, in natte struwelen, ruigten en heggen. Verder in gras- en hooilanden, op allerlei omgewerkte en ruderale grond en in maisakkers, op dijken en in bermen. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het areaal. Ze is zeer algemeen in ons land, maar zeldzaam op de Waddeneilanden. De verschillen met Ruwe smeerwortel en de bastaard zijn vooral de ver aflopende bladen, de tot 4 mm brede vleugels van de bladstelen en de glanzende, gladde nootjes. Bestuiving geschiedt door bijen en hommels, ze zaden worden als klit verspreid of door mieren versleept. De penwortel leverde een gomachtige stof die als heelmiddel bij wonden werd gebruikt en werd ook aangewend tegen ontstekingen en jicht.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - augustus

Hoogte - 0,30-1,00 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een penwortel. Worteldiepte: 50 cm tot meer dan 1 meter.

Stengels/takken - De rechtopstaande stengels hebben brede vleugels en zijn borstelig behaard. De holle bloeistengels zijn dik, vlezig en naar boven toe vertakt.

Bladeren - De lange stengelbladen worden geleidelijk smaller. De onderste bladeren zijn eirond tot langwerpig. De bovenste bladeren zijn langwerpig en niet getand. Alleen de onderste bladeren hebben een steel.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen vormen een knikkende, gevorkte bloeiwijze bovenaan aan de stengels. Ze zijn paars, vuilroze of wit, 1,2-1,8 cm en klokvormig met spitse, ingesloten keelschubben en korte driehoekige, teruggekromde slippen. De kelk is gedeeld.

Vruchten - Een splitvrucht. De zwarte nootjes zijn glad, glanzend en voorzien van een vlezig aanhangsel. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op natte tot vochtige, voedselrijke tot zeer voedselrijke grond (alle grondsoorten, maar weinig op puur veen).

Groeiplaats - Waterkanten (oeverruigten, langs rivieren, beken en stenen beschoeiingen), moerassen (venen en verruigde rietmoerassen), ruigten (natte ruigten), bossen (loofbossen en grienden), struwelen, heggen in uiterwaarden, dijken, bermen, grasland (kwelplekken in weiland en uiterwaardhooiland), zeeduinen, iets omgewerkte grond en akkers (maisakkers).
Familie: Boraginaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: natte ruigten
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website