Witte klaver

Trifolium repens


© Hans Toetenel

Ecologie & verspreiding
Witte klaver staat op zonnige, vrij droge tot vrij natte, tamelijk voedselrijke, vaak verdichte of verstoorde, ± stikstofrijke, zwak zure tot basische grond, die uit allerlei grondsoorten kan bestaan. Ze verdraagt brakke tot zilte bodems, is bestand tegen bemesting, is lichtbehoeftig en verdraagt voortdurende nattigheid slecht. De overblijvende en welriekende plant groeit in allerlei graslandtypen, in duinvalleien en op hellingen, op kwelderranden en dijken, in akkers, bermen en gazons, aan waterkanten, in afgravingen en langs spoorwegen en wordt ook ingezaaid. Nederland valt binnen het Europese deel van het areaal, is al sinds de 16e eeuw in cultuur en is een tegenwoordig bekend van alle gematigde streken. Ze is zeer algemeen in ons land. Witte klaver en Bastaardklaver kunnen zeer sterk op elkaar lijken, het is dan ook zaak om onder meer te letten op het feit of de stengel al of niet kruipt en wortelt (niet bij Bastaardklaver) en hoeveel nerven de kelk draagt (tien bij Witte klaver).
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - herfst

Hoogte - 0,05-0,25 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Worteldiepte 10 tot 50 cm.

Stengels/takken - De kale stengels kruipen over de grond en wortelen op de knopen.

Bladeren - De bladeren zijn lang gesteeld en meestal 3-tallig of zelden 4-tallig. De deelblaadjes zijn rondachtig tot omgekeerd eirond en heldergroen. Meestal hebben ze een halvemaanvormige lichte vlek. Aan de top zijn ze iets hartvormig ingesneden. Ze zijn fijn getand en soms paarsbruin gekleurd. De steunblaadjes zijn vliezig en grotendeels vergroeid tot een kokertje om de stengel. Bovenaan zijn de bladeren vrij plotseling in een korte spits versmald.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloeiwijze heeft een lange steel. Voor de bloei is deze meer breed dan hoog. Tijdens de bloei is ze bolvormig en vrij los. De uitgebloeide bloemen buigen omlaag. Ze zijn roomwit, soms roze en 0,7 tot 1,2 cm groot. Na de bloei worden ze bruin. De kale kelk heeft 10 nerven, is niet 2-lippig en is ook na de bloei niet opgeblazen. De bloemen verspreiden een prettige geur.

Vruchten - Een doosvrucht. De peulen zijn langwerpig. Tussen de zaden zijn ze ingesnoerd. De zaden zijn kortlevend (1-5 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige plaatsen op vrij droge tot vrij natte, matig voedselarme tot voedselrijke, vaak verdichte of verstoorde, zwak zure tot basische grond. Ook brakke grond (alle grondsoorten).

Groeiplaats - Bermen, dijken, grasland (bovenveengrasland, weiland, betreden plaatsen, grasvelden met een sterk wisselende waterstand, uiterwaarden en gazons), hellingen, akkers, afgravingen, waterkanten, langs spoorwegen, zeeduinen (duinvalleien) en kwelderranden.
Familie: Fabaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: storingsmilieus
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website