Grote lisdodde

Typha latifolia


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Grote lisdodde staat in of langs zonnig, zelden licht beschaduwd, voedselrijk, stilstaand of langzaam stromend, stikstofrijk, matig zuur tot kalkhoudend water boven een bodem die uit allerlei grondsoorten kan bestaan. De overblijvende plant groeit in en langs sloten, vaarten, rivieren en poelen, in zand-, klei- en leemgroeven, op opgespoten grond, in pas ingepolderde terreinen en natte ruigten. Verder in voedselrijk geworden heidevennen en hoogveenputten, in rietland en moerasbossen en in ’s zomers droogvallende sloten. Het oorspronkelijke areaal van de soort omvat de gematigde streken van het Noordelijke-Halfrond en is elders ingevoerd. Nederland valt geheel binnen het verspreidingsgebied van het Europese deel van het areaal. Ze is algemeen in ons land. Het onderste deel van de stengel en de wortelstok zijn eetbaar en vroeger werd de plant voor talrijke zaken gebruikt, onder andere voor breeuwen, vlechtmateriaal, als vulling van kussens en matrassen, als lampenpit, brandstof en dakbedekking. Ook werd ze medisch aangewend tegen scheurbuik en voor bloedstelping en wondverzorging.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - juli

Hoogte - 1,00-2,50 m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels - Kruipende wortelstokken.

Stengels/takken - De stengels staan rechtop. De bloeistengels zijn korter dan de bladeren. De plant groeit in grote groepen.

Bladeren - De lange, bandvormige bladeren zijn grijsgroen tot blauwgroen,. Ze zijn 1-2 cm breed. De bladschede is meestal open aan de hals.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De vrouwelijke bloeiaar is donkerbruin en wordt later witgevlekt. Deze is 1½-3 cm breed. De aren zijn 10-20 cm lang. De mannelijke bloeiaar is strokleurig en ongeveer even lang als de vrouwelijke aar. De mannelijke bloeiaar staat meestal onmiddellijk boven de vrouwelijke aar. De vrouwelijke bloemen staan niet in de oksels van kleine schutbladen. De stempel is scheef ruit-langwerpig.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar).

Bodem - Zonnige, zelden licht beschaduwde plaatsen in en langs voedselrijk, stilstaand of langzaam stromend, matig zuur tot kalkhoudend water (vrijwel alle grondsoorten).

Groeiplaats - Water en waterkanten (sloten, vaarten, rivieren, poelen e.d), afgravingen (zand-, klei- en leemgroeven), natte ruigten, pas ingepolderde terreinen, opgespoten grond, heide (voedselrijk geworden heidevennen en hoogveenputten), moerassen (rietland), bossen (moerasbossen) en in 's zomers droogvallende sloten.
Familie: Typhaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke oevers
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website