Klein blaasjeskruid

Utricularia minor


© Grada Menting

Ecologie & verspreiding
Klein blaasjeskruid is kenmerkend voor carbonaat en fosfaat arme wateren op een zand of veenbodem. In voedselarme vennen en gegraven (hoog)veenputten is het vaak de enige vaatplant die zich in het gezelschap van veenmossen kan handhaven. Daarnaast groeit Klein blaasjeskruid in enkele centimeters diepe, soms droogvallende slenkjes van zeggemoerassen en veenmosrietlanden. In Nederland is het vrij zeldzaam in pleistocene gebieden en zeldzaam in aangrenzende laagveengebieden zoals Noordwest Overijssel en de Vechtplassen. Elders zeer zeldzaam. Af en toe wordt Klein blaasjeskruid gevonden in nieuwe natuurterreinen die zijn aangelegd met het doel om verlandingsvegetaties te creëren. Deze positieve ontwikkeling heeft echter niet voorkomen dat Klein blaasjeskruid in de laatste decennia is achteruitgegaan. Dit is een gevolg van de voedselverrijking die zich met name in de voedselarme milieutypen voordoet. In tegenstelling tot Groot en Loos blaasjeskruid heeft Klein blaasjeskruid, net als Plat blaasjeskruid, vrijwel bladgroenloze grondloten waarmee het zich in de bodem kan verankeren.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - augustus

Hoogte - 0,10-0,50 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De horizontale hoofdas is lichtgroen. Aan de hoofdas groeien bleke, vrijwel bladgroenloze zijstengeltjes, die schuin naar beneden groeien en de plant vaak min of meer in de bodem vast zetten. Deze grondstengels hebben blaasjes. De blaasjes zijn ongeveer 2 mm. De draaddunne bloeistengeltjes worden gemiddeld ongeveer 10 cm.

Bladeren - De bladeren zijn lichtgroen en hebben gevorkte, draadvormige slippen. Ze dragen enkele zeer kleine blaasjes en eindigen in een zeer spitse top met een borstelhaar. De zijranden zijn gaaf en dragen gele haren. Met de vangblaasjes worden kleine kreeftachtigen en waterinsecten gevangen. In de vangblaasjes is het vacuüm en als de haartjes op een blaasje worden aangeraakt springt het open en wordt de prooi naar binnen gezogen. Vertering van de prooi duurt, afhankelijk van de grootte, twaalf minuten tot twee uur. Na de vertering transporteren speciale cellen het voedselrijke water de stengel in, waarbij tegelijkertijd het vacuüm in het blaasje wordt hersteld.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloeiwijze is een tros met twee  tot zes bloemen, die boven het water uitsteekt. De 6-8 mm grote bloemen zijn lichtgeel en hebben een al of niet bruin gestreept gehemelte. De onderlip is eerst vlak, maar heeft later teruggeslagen randen. De spoor is zeer kort kegelvormig.

Vruchten - Een doosvrucht op een gekromd steeltje. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige plaatsen in ondiep, beschut, voedselarm, zuur water met een bodem van veen of humeus zand.

Groeiplaats - Water (randen van vennen, droogvallende plaatsen, bijv. oevers van gegraven heidevennen, turfgaten in hoogveen, sloten in heidegebieden, plassen en petgaten) en moerassen (slenkjes in trilveenmoerassen, tussen het mos).
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Kwetsbaar
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: voedselarme wateren
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website