Kleine valeriaan

Valeriana dioica


© Willem Braam

Ecologie & verspreiding
Kleine valeriaan is een vroeger algemene, maar tegenwoordig zeldzame, soort van blauwgraslanden, elzenbroekbossen en andere matig voedselrijke plaatsen waar (licht)gebufferd water van goede kwaliteit aan de oppervlakte komt. Deze soort kwam vroeger veel voor in hooilanden en op kwelplaatsen en voelde zich goed thuis in het Nederlandse landschap van een eeuw geleden. Ze is zeer sterk achteruitgegaan door verdroging, vermesting en het anderszins verdwijnen van natte hooilanden (de zogenaamde 'verbetering' van de graslanden). Vroeger kwam ze overal voor waar matig voedselrijke natte graslanden waren, ze ontbrak alleen in de zeekleigebieden. Tegenwoordig is ze vrijwel beperkt tot reservaten waar men deze hooilanden nog in stand probeert te houden. De grootste concentraties van vindplaatsen liggen nu in Drenthe, Twente, de kop van Overijssel en boezemlanden in het veenweidegebied. Ze is makkelijk van Grote valeriaan te onderscheiden door haar kleinere formaat, tweehuizigheid en de ongedeelde wortelbladen.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - april - mei

Hoogte - 0,15-0,30 m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, tweehuizig

Wortels - Een horizontale, rijk bewortelde wortelstok en vormt uitlopers. Worteldiepte tot 50 cm. Kleine valeriaan vormt grote groepen.

Stengels/takken - Meestal staan de stengels met enkele bij elkaar. Ze staan rechtop en zijn iets behaard op de knopen.

Bladeren - De onderste bladeren zijn voorzien van lange stelen. Ze zijn elliptisch, niet getand en heldergroen. De stengelbladeren zijn veerdelig en meestal niet gesteeld.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Tweehuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op verschillende planten). De planten zijn meestal tweehuizig (er zijn dus aparte mannelijke en vrouwelijke planten). De bloemen zitten in schermvormige ronde kluwens. Ze zijn roze of soms wit en 2-4 mm. De helmknoppen zijn paars. Mannelijke bloemen zijn groter dan de vrouwelijke.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. Het vruchtbeginsel is onderstandig. De vruchten zijn kaal. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vochtige tot natte, matig voedselarme tot matig voedselrijke, weinig of niet bemeste, zwak tot matig zure grond met invloed van (vaak basisch) kwelwater. Zoutmijdend (veen, humeus zand en leem).

Groeiplaats - Grasland (moerassig grasland en blauwgrasland), bossen (moerasbossen en langs natte bospaden), waterkanten (o.a. slootkanten), moerassen (beekdalmoerasjes, brongebieden, trilveen en verlandingsvegetaties), heide (moerasjes) en zeeduinen (oudere duinvalleien).
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Kwetsbaar
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: blauwgraslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website