Ringelwikke

Vicia hirsuta


© Willie Riemsma

Ecologie & verspreiding
Ringelwikke staat als pionier op open tot grazige, zonnige en warme, matig droge tot droge, basen- en matig voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende, stikstofarme tot matig stikstofrijke zand-, leem- en lössgrond. In drogere streken vertoont ze spoedig watergebrek. De éénjarige plant groeit in graan- en hakvruchtakkers, onder struiken in plantsoenen, op dijken en in bermen, in schraal grasland, wijngaarden en langs spoorwegen. Verder in laag duinstruweel en bosranden, op kapvlakten en industrieterreinen, in zandgroeven, op stortplaatsen en braakliggende grond. Nederland ligt geheel binnen het oorspronkelijke Europese deel van het verspreidingsgebied en ze is tegenwoordig wereldwijd verspreid. De soort is algemeen in het oosten en midden van het land, in Zuid-Limburg, in Zeeland en in de Hollandse duinen en is elders zeldzamer. De door bijen en vlinders bestoven plant is als akkerplant marginaal geworden door zaadzuivering, herbicidengebruik en bemesting. Een uitzondering vormen bollenvelden waar ze van een constante aanvoer via geïmporteerd Frans stro verzekerd is.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juli

Hoogte - 0,30-0,60 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Worteldiepte tot 50 cm.

Stengels/takken - De klimmende stengels zijn behaard.

Bladeren - Geveerde blaadjes met 4 tot 10 paar lijnvormige tot langwerpige, 0,5 tot 2 cm lange deelblaadjes en een vertakte rank aan het eind. Steunblaadjes met meestal aan 1 kant een haaks afstaande of schuin omhoog wijzende zijtand en vaak is die tand ook weer ingesneden.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). Vrij dichte trossen met meestal 4 of 5 (1 tot 8) bloemen. De trossen zijn even lang of iets korter het draagblad. De bloemen zijn blauwachtig wit en 2 tot 4 mm groot. De zwaarden hebben een paarse vlek, de stijl is niet behaard en de kelktanden zijn langer dan de kelkbuis, maar niet of nauwelijks langer dan de bloemkroon.

Vruchten - Een doosvrucht. De knikkende, behaarde, bruine tot zwarte peulen zijn 0,5 tot 1,1 cm lang en bevatten 2 zaden. De zaden zijn kortlevend (1-5 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen (pionier)op droge tot matig droge, matig voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende grond (zand en leem).

Groeiplaats - Akkers (graanakkers en hakvruchtakkers), zeeduinen (laag duinstruweel), bosranden, kapvlakten, onder struiken in plantsoenen, dijken, bermen, grasland (schraal grasland), langs spoorwegen (spoorbermen), industrieterreinen, braakliggende grond en afgravingen (zandgroeven).
Familie: Fabaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke akkers
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website