Akkerviooltje

Viola arvensis


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Akkerviooltje staat op open, zonnige, droge tot vochtige, matig voedselrijke, vrij kalkarme tot vrij kalkrijke, meestal omgewoelde grond, bestaande uit zand, lemig zand, leem, löss en op stenige plaatsen. De éénjarige plant zonder uitlopers en geelwitte bloemen groeit in (graan)akkers, akkerranden, tuinen, open plekken van bermen, ruderale plekken, puinhopen, braakliggende grond, op spoorwegterreinen, plantsoenen en tussen straatstenen en mijdt zilte omstandigheden. Het oorspronkelijke areaal beslaat Europa, West-Siberië en Noord-Afrika. Nederland valt dus geheel binnen het Europese deel van het verspreidingsgebied. De soort is verder geïntroduceerd in N-Amerika, Z-Afrika, Australië en in Nieuw-Zeeland. Het taxon is zeer algemeen in ons land, maar komt vrij zeldzaam voor in Zeeland, de Laagveen- en Noordelijke-kleigebieden en verder in Flevoland. Ondanks de moderne onkruidbestrijdingsmiddelen heeft Akkerviooltje zich goed weten te handhaven. De zichzelf bestuivende plant vormt gemakkelijk “zuivere lijnen” waardoor nieuw verworven eigenschappen worden doorgegeven aan het nageslacht.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - oktober

Hoogte - 0,05-0,40 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Geen wortelstok en geen uitlopers.

Stengels/takken - De stengel staat gewoonlijk rechtop en is niet vertakt of alleen aan de voet vertakt.

Bladeren - De onderste bladen zijn vrijwel rond en de bovenste langwerpig. De eindslip van de liervormig, veerdelige steunblaadjes is meestal gekarteld, eirond tot langwerpig en vaak weinig kleiner dan de eigenlijke bladschijf (de middenlob is eirond-lancetvormig tot eivormig en gekarteld-gezaagd).

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen zijn 0,8-1,2, zelden tot 1,5 cm in doorsnee. De kelk is even lang of vaak langer dan de kroon (vaak steken de toppen van de kelkslippen buiten de bloemkroon uit). De kroonbladen zijn geelachtig wit, naar de voet donkergeel. Soms vertoont de top van de bovenste kroonbladen een scherp afgescheiden, diep blauwpaarse kleuring. De korte spoor steekt niet of nauwelijks buiten de kelkaanhangsels uit.

Vruchten - Een doosvrucht. Na het rijpen springen de éénhokkige doosvruchten met drie kleppen open. Bij het openspringen worden de zaden weggeslingerd. De zaden hebben een oliehoudend aanhangsel (mierenbroodje) die de mieren graag lusten, hierdoor vindt ook verspreiding plaats. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes). Als zelfbestuiver vormt Akkerviooltje gemakkelijk een zuivere lijn, waardoor aanpassingen aan het groeien tussen bepaalde gewassen in enkele jaren op een groot aantal nakomelingen worden overgedragen. Zo groeien in Duitsland de planten plaatselijk boven het graan uit.

Bodem - Zonnige, open (pionier), vochtige tot droge, matig voedselrijke, vrij kalkarme tot vrij kalkrijke, meestal omgewoelde grond (zand, lemige zand, leem, löss en stenige plaatsen).

Groeiplaats - Akkers (graanakkers), akkerranden, tuinen, bermen (open plekken), ruderale plaatsen, puinhopen, braakliggende grond, langs spoorwegen (spoorwegterreinen), plantsoenen en tussen straatstenen.
Familie: Violaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: kalkarme akkers
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website