Donkersporig bosviooltje

Viola reichenbachiana


© Piet Bremer

Ecologie & verspreiding
Donkersporig bosviooltje – de meest uitgesproken schaduwplant onder de viooltjes in Nederland – staat op beschaduwde en vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, neutrale tot kalkrijke, matig stikstofrijke tot stikstofrijke grond, zoals mergel, löss, leem en klei. De overblijvende plant groeit in kalkrijke loof-, naald- en hellingbossen, in struwelen en heggen, op afkalvende oevers van bosbeken. Het areaal omvat West-, Midden- en Zuidoost-Europa, Turkije, de Kaucasus en Noord-Afrika. Nederland valt geheel binnen het verspreidingsgebied. De soort is vrij zeldzaam in Zuid-Limburg, zeldzaam in het IJsseldal, in Twente en in de Achterhoek en is elders zeer zeldzaam. Het taxon wordt door insecten bestoven of bevrucht zichzelf, al of niet in knop. De zaden verspreidt ze zelf of worden door mieren (mierenbroodjes) versleept. Het Donkersporig bosiooltje kan verward worden met het Bleeksporig bosviooltje en vormt daarmee kruisingen (Viola x bavarica). Na de bloei is het niet goed mogelijk beide bosviooltjes en hun bastaard van elkaar te onderscheiden.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - april - mei

Hoogte - 0,05-0,25 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Worteldiepte tot 10 cm.

Stengels/takken - De stengels zijn verspreid behaard. De bloeistengels liggen meestal wat meer dan die van Bleeksporig bosviooltje.

Bladeren - De meeste bladeren groeien in  een wortelrozet. Meestal hebben ze een minder diep hartvormige voet en een sterker toegespitste top dan die van Bleeksporig bosviooltje. De stengelbladen zijn tijdens de bloeitijd iets geelachtig groen. De steunblaadjes zijn lijnvormig tot langwerpig, met vrij lange en dicht bij elkaar staande wimpers.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De smalle kroonbladen bedekken elkaar niet of nauwelijks met de randen. De bovenste en die aan de zijkanten wijken in de loop van de bloei ver uit elkaar. De bloemen zijn paars (vaak meer roodachtig dan die van Bleeksporig bosviooltje). Elk kroonblad gaat naar de randen geleidelijk over naar lichtroze. Het honingmerk is minder duidelijk dan bij Bleeksporig bosviooltje. De spoor is roodpaars en vrijwel zonder verwijding. De top is kegelvormig, vrij spits en niet of ondiep gegroefd. De kelkbladen zijn voorzien van zeer korte aanhangsels.

Vruchten - Een driekleppige doosvrucht. De zaden hebben een oliehoudend aanhangsel (mierenbroodje), dat de mieren graag lusten. Zij zorgen zo voor de verspreiding. Dezaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Beschaduwde plaatsen op vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, neutrale tot kalkrijke grond (mergel, leem, löss en klei).

Groeiplaats - Bossen (kalkrijke loofbossen en hellingbossen), struwelen, heggen en waterkanten (afkalvende bosbeekoevers).
Familie: Violaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: kalkrijke bossen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website