Maretak

Viscum album


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
De tweehuizige Maretak groeit op zonnige plaatsen in loofbomen op kalkrijke zand- en mergelgrond. Deze halfparasiet woekert het meest op Appel, Canada populier, Robinia en soms op Eenstijlige meidoorn en Berk. Ze groeit in boomgaarden, in bosranden en in vrijstaande bomen. Alleen Zuid-Limburg valt binnen het aaneengesloten Europese deel van het verspreidingsgebied. De giftige soort is plaatselijk algemeen in Zuid-Limburg en is elders zeer zeldzaam. De wintergroene dwergheester heeft groene stengels die gaffelvormig vertakt zijn en die spatelvormige, geelgroene en leerachtige bladeren dragen. De geelgroene, vierslippige bloemen staan aan de stengeluiteinden of in de gaffels en worden vooral door vliegen bestoven (soms ook door de wind), de gevormde bessen zijn glanzend, geelachtig wit en bevatten een taai, slijmerig vruchtvlees. De bessen worden voornamelijk gegeten door lijsters die voor de verspreiding zorgen via onverteerde zaden of door knoeien tijdens het eten. Maretak werd vroeger medisch gebruikt tegen onder andere epilepsie en tegenwoordig als bloeddrukverlagend middel.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - maart - mei

Hoogte - 0,20-0,50 m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, tweehuizig

Wortels - Maretak woekert op takken boven in de kroon van bomen. Het wortelstelsel is kamvormig. In de bast van de boom vormt hij zuigwortels.

Stengels/takken - De plant is ongeveer bolvormig (ca. 0,5 m). De takken zijn vanaf de voet een aantal keren gaffelvormig vertakt. Ieder stengeldeel verbreedt zich aan de top en loopt daar uit in 2 gewrichten, waaraan de volgende delen ontspringen. Elk jaar komen er zo nieuwe stengeldelen bij.

Bladeren - De wintergroene, tegenoverstaande, langwerpig spatelvormige, leerachtige, geelgroene bladeren worden tot 6 cm lang. Ze groeien in paren of soms in kransen van 3 of 4 aan de top van de laatste stengeldelen. Er is geen bladsteel en er zijn ook geen steunblaadjes. De nerven lopen evenwijdig aan elkaar.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Tweehuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op verschillende planten). De kleine bloemen groeien in kleine groepjes aan de stengeluiteinden en in de gaffels. Het bloemdek is geelgroen, met meestal 4 slippen, die aan de voet zijn vergroeid. Mannelijke bloemen zijn groter dan vrouwelijke. Mannelijk bloemen bevatten 4 meeldraden voor de bloemdekslippen, vrouwelijke bloemen hebben een onderstandig vruchtbeginsel en een kussenvormige stempel.

Vruchten - Een steenvrucht. De 0,6 tot 1 cm grote, ronde, witte tot iets geelachtige, glanzige en giftige vruchten rijpen in de winter. Het zijn een soort steenvruchten met 1 of meer zaden, die omgeven worden door geelachtig wit, slijmachtig vruchtvlees. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige plaatsen boven in loofbomen op kalkrijke grond (mergel en zand). Deze halfparasiet woekert het meest op Zwarte populier, Canadese populier (Canada populier), Appel, Robinia en soms op Eenstijlige meidoorn.

Groeiplaats - In bomen in boomgaarden, bosranden en in vrijstaande bomen.
Familie: Santalaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: kalkrijke bossen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website