Sierlijk vetkruid

Sedum forsterianum


© Rutger Barendse

Ecologie & verspreiding
Sierlijk vetkruid staat op open, zonnige tot iets beschaduwde, uitsproken stikstofarme, droge tot soms iets vochtige, matig voedsel- en vrij kalkarme zandgrond en (losse) stenige grond. De overblijvend, kale en wintergroene plant groeit in haar oorsprongsgebied op rotsen en puinhellingen, in graslanden op droge, kiezelrijke bodems en op zandige plaatsen in riviergebieden, in (vochtige) hellingbossen en op muren. Nederland en België liggen aan de westelijke begrenzing van een Europees areaal. De soort werd vroeger aangetroffen in het rivierengebied en werd voor het laatst in het wild gevonden langs de Maas bij Maastricht in 1873. Tegenwoordig is ze op een tweetal plaatsen in het noorden van het land aangetroffen, maar haar status is onbekend. Sierlijk vetkruid dat als sierplant in cultuur is, lijkt sterk op Tripmadam en wordt daarmee mogelijk (vaak?) verwisseld omdat ze niet in Heukels’ Flora is opgenomen. Binnen de in Nederland aanwezige geelbloeiende Sedum-soorten met rolronde en halfronde bladeren is Sierlijk vetkruid van de andere soorten te onderscheiden door de duidelijk meer dan 10 mm lange, afgevlakte en de duidelijk gespoorde bladeren die een spitse top hebben. Bij Tripmadam zijn de bladen niet afgevlakt, maar rolrond. Karakteristiek zijn verder de afgestorven, maar niet afvallende bladeren onder de top van de niet-bloeiend scheuten.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - juli

Hoogte - 0,15-0,30 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken -

Bladeren - De blaadjes zietten dicht opeengedrongen aan de top van de niet-bloeiende scheuten. Ze worden zwart na afsterven (lang blijvend). In omtrek zijn ze elliptisch, stomp en kort stekelpuntig.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De gele bloemen zijn 1,1 tot 1,2 cm in doorsnee. De kroonbladen zijn 3 keer zo lang als de kelkbladen en niet of zwak gekield. De stompe kelkbladen zijn 1,8 tot 2,2 mm lang, de helmdraden zijn kaal, evenals de vruchtbeginsels.

Vruchten - Een doosvrucht. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen op droge, matig voedselarme, vrij kalkarme zandgrond en stenige grond.

Groeiplaats - Rotsen, zandige plaatsen in het rivierengebied, puinhellingen en oude muren.
Familie: Crassulaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: voor 1900 verdwenen
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: muren
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website