Lenteklokje

Leucojum vernum


© Peter Meininger

Ecologie & verspreiding
Lenteklokje groeit op licht beschaduwde plekken op vochtige, voedselrijke, kalkhoudende, humusrijke leem- en kleigrond. Zij staat in bossen, parken, tuinen, op begraafplaatsen, bij buitenplaatsen en dergelijke. In Nederland leidt de soort een vrij zeldzaam bestaan als stinzenplant die alleen in stinzenmilieus voorkomt. Zij verwildert moeizaam, eigenlijk alleen wanneer zij het naar haar zin heeft. Zij is in de negentiende eeuw ingeburgerd. In Nederland komt de plant voor in Groningen en Friesland, langs de Vecht, in de binnenduinrand, het rivierengebied, het oosten van Nederland en in Zuid-Limburg. Oorspronkelijk komt Lenteklokje uit de bergbossen in Midden-Europa. Hier staat zij aan de voet van hellingen op soortgelijke, luchtige bodems als in Nederland. Vroeger, tot 1916, kwam Lenteklokje vermoedelijk inheems als voorpost voor op de Tankenberg bij Oldenzaal in Twente. Lenteklokje is in de handel als tuinplant verkrijgbaar. Omdat de plant zo veeleisend is, is zij wel wat lastig voor tuinen.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - februari - april

Hoogte - 0,10-0,30 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een bol. Worteldiepte tot 20 cm.

Stengels/takken - De bloeistengel heeft 2 smalle vleugels en is langer dan de bladeren.

Bladeren - De bandvormige, lichtgroene bladeren zijn 0,5 tot 1½ cm breed en zijn tijdens de bloei meestal nog maar voor een deel ontwikkeld.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloeistengel draagt meestal maar 1 bloem, zelden zijn het er 2. De bloemdekbladen zijn wit en hebben vlak onder de top een groene vlek. Verder zijn de knikkende bloemen klokvormig en 1½ tot 2½ cm lang. De helmknoppen zijn oranje. De bloemen verspreiden een zoete geur.

Vruchten - Een doosvrucht. De bruine zaden zijn eivormig en minder dan een ½ mm lang. Ze hebben een wit aanhangsel. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Licht beschaduwde plaatsen op vochtige, voedselrijke, neutrale tot kalkrijke, humeuze grond met een milde humus (lemig tot kleiig).

Groeiplaats - Bossen (loofbossen, hellingbossen en bergbossen, voornamelijk aan de voet van hellingen), hakhout, heggen en bij buitenplaatsen.
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: stinseplant
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website