Biesknikbloem

Chondrilla juncea


© Willie Riemsma

Ecologie & verspreiding
Knikbloem staat op zonnige, open tot grazige, matig voedselrijke zand- of stenige grond. Ze groeit in graanakkers en aan akkerranden, op zandheuvels, in kalkrijke ruigten en op zandige plekken in grasland. Het areaal van deze Zuid- en Midden-Europese plant reikt tot Oost-Nederland. Deze zeer diep wortelende plant werd vroeger vrij talkrijk op twee plaatsen gevonden bij Kampen waar ze voorkwam aan akkerranden op zandheuvels en verder is ze in die zelfde tijd aangetroffen bij Nijmegen. Waarom ze op deze vindplaatsen verdwenen is blijft onduidelijk. Later is ze toch weer op meerdere plekken in het rivierengebied opgedoken en in Nijmegen staat ze tegenwoordig langs de randen van een industrieterrein. In het westen van Duitsland is de soort ook op zijn retour en ook hier is niet duidelijk waarom. In Australië breidt de ingevoerde plant zich juist sterk uit en gedraagt zich ze invasief en moet dus worden bestreden. Hetzelfde doet zich voor in Noord-Amerika.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juli - augustus

Hoogte - 0,60-1,20 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een lange penwortel. Worteldiepte tot meer dan 1 meter.

Stengels/takken - De stijve stengels zijn vertakt, bezemachtig en dragen maar weinig bladeren. Ze zijn grijsgroen en kaal of vooral onderaan stijfharig.

Bladeren - De onderste bladeren zijn langwerpig, diep getand tot veerspletig en verdorren snel. De bovenste bladeren zijn lijnvormig, gaafrandig of soms getand en aan de voet omvatten ze niet de stengel.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen staan afzonderlijk of in kleine groepjes (tot vijf)  en zijn dan  tot een pluim verenigd. Ze zijn niet gesteeld. De licht gele hoofdjes zijn 1 cm. Alle bloemen zijn lintvormig. De bloemhoofdjesbodem is vlak en heeft geen stroschubben. De omwindselbladen zijn lijnvromig tot langwerpig, staan opgericht en zijn al of niet behaard.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De nootjes zijn gesnaveld. Aan de voet van de snavel zie je een kraag van vijf  of zes  korte spitse schubben. Het vruchtpluis is wit en buigzaam. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open tot grazige plaatsen op droge, matig voedselrijke grond (zand of stenige plaatsen).

Groeiplaats - Akkers (akkerranden en graanakkers), zandheuvels, ruigten (kalkrijke ruigten) en grasland (zandige plaatsen).
Familie: Asteraceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Kwetsbaar
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: kalkrijke ruigten
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website