Gele wikke

Vicia lutea


© Bert Verbruggen

Ecologie & verspreiding
Gele wikke staat op zonnige, warme, matig vochtige, matig stikstofrijke en voedselrijke, zwak basische, kalk- of leemhoudende grond (lemig zand , zavel, en stenige plaatsen). Ze groeit in grazige ruigten bij de kust, in zeeduinen en op rolsteenstranden, in akkers en in droog, neutraal grasland, langs kanaaloevers en op stortplaatsen, op klippen en langs spoorwegen. Verder in bermen en op dijktaluds en op ruderale plaatsen. De soort stamt uit Zuidwest-Azië, Noord-Afrika en Zuid-Europa. De plant is noordwaarts in Europa terecht gekomen met de import van graan en is plaatselijk ingeburgerd. Later is de plant ook meegekomen met wol en vogelzaad. Ook in Nederland breidt Gele wikke zich noordwaarts uit. Ze is zeldzaam in Zuid-Limburg en zeer zeldzaam langs de grote rivieren, Zeeland en nabij de kust. Deze zacht behaarde klimplant is onmiskenbaar door de vertakte ranken, de gele, vaak iets paarsachtig getinte bloemen en de behaarde peulen, die bij veroudering de beharing kunnen verliezen. De haren staan op knobbels.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juli

Hoogte - 0,20-0,50 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De klimmende stengels zijn meestal zacht behaard. De plant vormt pollen.

Bladeren - De bladeren zijn geveerd met drie  tot tien  paar lijnvormige tot langwerpige 1-2,5 cm lange deelblaadjes. De ranken zijn al dan niet vertakt. Aan de onderkant van de steunblaadjes zie je een donkerbruine vlek.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen zijn meestal alleenstaand, maar soms staan ze met twee  of drie  bij elkaar in de bladoksels. Ze zijn lichtgeel, vaak iets paarsachtig aangelopen en 2-3½ cm. De vlag is roomwit. De kelktanden zijn ongelijk, de onderste tand is langer dan de kelkbuis. Het vruchtbeginsel heeft stijve, afstaande haren op knobbeltjes.

Vruchten - Een doosvrucht. De 2-4 cm lange peulen zijn bruin tot zwart en dragen lange, stijve op knobbeltjes staande haren. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige plaatsen op droge tot min of meer vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, kalk- of leemhoudende grond (lemig zand, zavel en stenige plaatsen).

Groeiplaats - Grazige ruigten bij de kust, grasland (droog, neutraal grasland), rolsteenstranden, zeeduinen, klippen, bermen en grazige dijken.
Familie: Fabaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: droge, neutrale graslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website