Winterakoniet

Eranthis hyemalis


© John Breugelmans

Ecologie & verspreiding
Winterakoniet groeit op licht beschaduwde, vaak grazige plekken op vochtige, matig voedselrijke tot zeer voedselrijke, humeuze, kalkrijke grond. De soort staat in bossen op oude buitenplaatsen, in parkbossen en bosranden, in struwelen en kreupelhout, in bermen en tuinen, in wijngaarden en plantsoenen, in beschaduwde gazons en langs lanen. Op geschikte plaatsen zaait ze zich gemakkelijk uit, vooral op zandige kleigrond of leemhoudende grond. Winterakoniet is zeldzaam in Nederland. In Zuid-Limburg, het rivierengebied en de kuststreken – vooral in het noordwesten van Friesland – komt zij vrij veel als stinzenplant voor. Winterakoniet komt oorspronkelijk uit Midden- en Zuidoost-Europa. Al sinds de zestiende eeuw wordt zij in andere streken ingevoerd. Winterakoniet is een kenmerkend voorbeeld van een plant waarvan het oorspronkelijke areaal ver van Nederland ligt en die zich gemakkelijk handhaaft en door uitzaaiing uitbreidt, maar zich niet spontaan op nieuwe groeiplaatsen vestigt. In Nederland is zij een algemeen gekweekte tuinplant.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - februari - maart

Hoogte - 0,05-0,15 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een korte, dikke, knolvormige wortelstok.

Stengels/takken - Een roodbruine bloemstengel met één bloem. De bladstelen zijn aan de voet omhuld door schubben.

Bladeren - Glanzend donkergroene bladeren. Er is één of er zijn enkele wortelbladeren met een lange steel. Het blad is in omtrek rond, maar diep handvormig ingesneden.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De gele, 2 tot 3 cm grote bloemen zijn in knop knikkend. Er groeit maar één bloem per stengel. Meestal zijn er zes eivormige tot langwerpige bloemdekbladen. Onder de bloem zie je een krans van drie niet-gesteelde, diep ingesneden omwindselbladen. Binnen de gekleurde krans van bloemdekbladen vind je een krans van gewoonlijk zes kleine, gele delen, die aan de onderkant buisvormig zijn en naar boven trechtervormig verwijd en tweelippig zijn en nectarbakjes (honingbakjes) vormen. Deze nectariën zijn korter dan de bloemdekbladen en de vele meeldraden.

Vruchten - Een doosvrucht. Een tot 1½ cm groot vruchthoofdje met meestal zes kokervruchtjes. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Licht beschaduwde plaatsen op vochtige, matig voedselrijke tot zeer voedselrijke, humeuze, kalkrijke grond (zandige klei en zware leem). Vaak op grazige plaatsen.

Groeiplaats - Bossen (bij buitenplaatsen en parkbossen), bosranden, struwelen, kreupelhout, bermen, langs lanen, tuinen, wijngaarden, plantsoenen en grasland (beschaduwde gazons).
Familie: Ranunculaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: stinseplant
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website