Ruwe iep

Ulmus glabra


© Hanneke Waller

Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - maart - april

Hoogte - tot 40,00 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Wortels zonder wortelopslag.

Stengels/takken - De schors is eerst glad en zilvergrijs, later wordt deze bruinachtig met alleen lengtegroeven. De boom is wijd vertakt. De korte zijtakken staan onder een vrijwel rechte hoek af. De jonge takken zijn ruw behaard en de knopschubben zijn roodachtig gewimperd.

Bladeren - De scheve bladeren zijn lang toegespitst, 8 tot 16 cm groot, rondachtig tot elliptisch en met 12 tot 18 zijnerven (de langste helft met 14 tot 20). Van onderen zijn ze kortharig en meestal ruw. De langste bladhelft heeft aan de voet een lobje, dat over de bladsteel heen ligt. Jonge bladeren zijn vaak in het bovenste deel min of meer 3-tandig. De bladsteel is 2 tot 5 (soms tot 7) mm.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen zijn vrijwel niet gesteeld.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De eironde vruchten zijn 1½ tot 2 cm lang. Het zaad zit in het midden van het vleugelnootje. De zaden zijn zeer kortlevend (<1 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vochtige, voedselrijke en kalkrijke grond (o.a. op oude rivierklei en op stenige grond).

Groeiplaats - Bossen (loofbossen, hellingbossen en ravijnbossen), bosranden, heggen en grubben.
Familie: Ulmaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: kalkrijke bossen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website