Knolrus

Juncus bulbosus


© Wijnand van Buuren

Ecologie & verspreiding
Knolrus staat op open, zonnige tot beschaduwde plaatsen op natte, voedselarme, stikstofarme, meestal basenarme en zure grond en in stromend en stilstaand, voedselarm en ondiep water; de bodem bestaat uit zand, leem en veen, soms zware klei. Ze verdraagt geen sterke golfslag maar doorstaat diepe schaduw goed. De overblijvende plant (maar zonder wortelstok) groeit in oude veenmosrietlanden en duinvalleien, in vennen en beekjes of op de zandige of lemige oevers daarvan, in moerassen en natte, schrale graslanden. Verder in sloten en greppels, op afgeplagde heiden en vochtige boswegen, in karrensporen, zandgroeven en in leemputten. Nederland valt binnen het Europese deel van het areaal. De soort is vrij algemeen in het oosten en midden van het land en in het Waddendistrict, zeldzaam in Zuid-Limburg en de laagveengebieden en is elders zeer zeldzaam. Knolrus mag dan enigszins achteruit zijn gegaan door ontginning en bemesting maar ze profiteert wel duidelijk van de toegenomen verzuring.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - herfst

Hoogte - 0,05-0,20 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Geen wortelstok.

Stengels/takken - De stengels zijn vaak rood aangelopen en vrij sterk vertakt. Vaak wortelend ze op de knopen. Ze drijven in het water of ze liggen en soms staan ze rechtop. Verder zijn ze dun, vaak aan de voet iets knolvormig verdikt en tot bovenaan bebladerd. Knolrus vormt dichte polletjes.

Bladeren - De hoogtebladeren steken meestal boven de bloeiwijze uit. De opgerichte bloeistengels dragen in de onderste helft enkele draadvormige bladeren, waarvan de bladschijf dwarsschotten heeft die van buiten af vaak nauwelijks zichtbaar zijn. In dieper water zijn ze vaak zeer dun.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloeiwijze is vertakt. De ijle bloemhoofdjes zijn niet opeengedrongen en staan aan het eind van rechtopstaande tot wijd afstaande, vaak gekromde en niet of maar weinig vertakte takken. De 6 bloemdekbladen zijn allemaal ongeveer even lang. Ze zijn vrij spits tot stomp, langwerpig, groenig tot bruin, 3-4 mm, iets korter tot iets langer dan de vrucht.

Vruchten - Een doosvrucht. De vruchten zijn meestal sigaarvormig met een kort stekelpuntje. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf  jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige, open plaatsen op natte, voedselarme, zure grond. Ook in stromend en stilstaand, ondiep water (zand, leem en veen, soms op zware klei).

Groeiplaats - Moerassen (oud veenmosrietland), zeeduinen (duinvalleien), waterkanten en water (zandige of lemige oevers van vennen en langs en in beekjes, sloten en greppels), heide (langs vennen en afgeplagde heide), afgravingen (zandgroeven en leemputten) en in karrensporen.
Familie: Juncaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselarme wateren
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website