Knarkruid

Polycnemum majus


Ecologie & verspreiding
Knarkruid geeft de voorkeur aan op open, zonnige tot beschaduwde, warme, droge tot iets vochtige, zwak basische tot kalkhoudende, stikstofarme tot matig stikstofrijke, zandige bodems en verdraagt geen zilte omstandigheden. De éénjarige, iets behaarde plant groeit in (graan)akkers en akkerranden en verder op allerlei ruderale plaatsen. Het areaal van deze soort is beperkt tot Zuid-, Midden- en Oost-Europa en Turkije. De noordwestgrens van het verspreidingsgebied reikt tot aan de Luxemburgse grens en bereikt ons land dus niet. De soort die vroeger uitsluitend adventief voorkwam in Nederland is tegenwoordig geheel uit ons land verdwenen. De stengel met stijve takken zijn vaak roodachtig aangelopen en dragen 6-15 mm lange, stijve bladeren die priemvormig, genaald en driekantig zijn. De schutbladen eindigen in een lange punt en steken duidelijk boven het 2-2,5 mm lange bloemdek uit. De eivormige vrucht is ± 1,5 mm lang en is langer dan bloemdek dat de vrucht omhult.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juli - oktober

Hoogte - 0,05-0,30 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De stengels staan rechtop.

Bladeren - De dunne bladen zijn stijf en 1-2 cm lang.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De schutbladen van de bovenste bloemen zijn hoogstens twee  keer zo lang als het 2-2,5 mm lange bloemdek.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De vruchten worden 1,5-2 mm lang. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen op droge grond.

Groeiplaats - Akkers en ruderale plaatsen.
Familie: Amaranthaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Ecologische groep: voedselrijke akkers
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website