Glanshaver

Arrhenatherum elatius


© Hanneke Waller

Ecologie & verspreiding
Van Glanshaver zijn twee ondersoorten bekend die in Nederland voorkomen: de zeer algemene Gewone glanshaver en de zeldzame Knolglanshaver. De twee zijn niet te onderscheiden op basis van de bovengrondse delen. Meestal worden de waarnemingen van Glanshaver niet uitgesplitst naar ondersoort, waardoor de status van beiden niet geheel duidelijk is. Er zijn archeologische vondsten gedaan die erop duiden dat Knolglanshaver oorspronkelijk inheems is. Van Gewone glanshaver zijn tot nu toe geen archeologische vondsten bekend; zij wordt door sommigen als neofiet beschouwd. De huidige Nederlandse naam, Glanshaver, is pas in de tachtiger jaren van de vorige eeuw ingesteld ter vervanging van het foutieve 'Frans raaigras'. Raaigras is gereserveerd voor het geslacht Lolium. De oorspronkelijk Nederlandse namen Havergras en Langgras werden tot aan het begin van de vorige eeuw gebruikt.  Zie verder de ‘ecologie en verspreiding’ van Gewone glanshaver en Knolglanshaver.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - september

Hoogte - 0,50-1,50 m.

Geslachtsverdeling - polygaam

Wortels - Hoogstens zeer korte, oranjeachtige wortelstokken. Worteldiepte tot meer dan 1 meter. Gewone glanshaver geeft geen knolvormig verdikte stengelvoet, maar Knolglanshaver heeft wel knolvormig opgezwollen onderste stengelleden (dus een knolvormige stengelvoet).

Stengels/takken - Soms zie je aan de voet enkele dicht bij elkaar staande kleine knollen. De stengelbasis is oranjeachtig. Dit gras vormt losse pollen. Er zijn geen uitlopers.

Bladeren - De onderste bladen zijn kaal of kort, zacht behaard, de bovenste zijn meestal kaal. Ze worden tot 1 cm breed, zijn van boven ruw en iets geribd. Eerst zijn ze ingerold. De voet van de onderste bladscheden is oranjeachtig. Het tongetje is 1-3 mm en afgerond tot afgeknot.

Bloemen - Polygaam (bloemen met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen en bloemen met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Glanshaver heeft een rijkbloemige, vrij losse, rechtopstaande of aan de top knikkende pluim. De onderste pluimtakken staan in halve kransen met vijf tot acht, de langere takken met drie of meer aartjes. De glanzende aartjes bevatten twee tot vier bloemen. Ze zijn eirond. De onderste bloem is mannelijk of, zelden tweeslachtig. De kelkkafjes komen niet tot de top van het aartje. Het onderste kelkkafje is eennervig en veel smaller en korter dan het drienervige bovenste.

Vruchten - Een graanvrucht. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op matig droge tot vochtige, matig voedselarme tot voedselrijke, vaak bemeste, zwak zure tot meestal kalkhoudende grond (zand, lichte klei, zavel, leem, löss en mergel).

Groeiplaats - Bermen, dijken, grasland (hooiland en vochtig, bemest grasland), ruigten, bossen (lichte loofbossen), bosranden, heggen, jonge bosaanplant, waterkanten (beek- en rivieroeverwallen en sloottaluds), akkers (akkerranden en voormalige akkertjes) en langs spoorwegen (spoorbermen).
Familie: Poaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: vochtige, bemeste graslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website