Elzenzegge

Carex elongata


© Peter Meininger

Ecologie & verspreiding
Elzenzegge is een vrij algemene soort in ons land op het Pleistoceen, met name in natte broekbossen, vooral Elzenbroekbos, vandaar ook de naam. Het is een relatief vroegbloeiende soort, mei, die in de dan nog lage vegetatie opvalt door de sierlijke, heldergroene pollen. Ze groeit vaak samen met Zompzegge (C. canescens), doch deze is grijsgroen en bloeit veel later. Bovendien zijn de pollen van Elzenzegge iets forser. In hetzelfde habitat groeit dikwijls ook IJle zegge (C. remota), doch haar pollen zijn platter en ze bloeit veel later, juni-juli. Elzenzegge komt in grote delen van Europa voor, tot in Klein-Azië. Ze vormt hybriden met zes soorten, waarvan er eentje, C. x fussii [Elzen- x Pluimzegge], ook in Nederland is gevonden. Men dient evenwel bedacht te zijn op het voorkomen van C. x elanescens [Zomp- x Elzenzegge] en C. x ploettneriana [Elzen- x IJle zegge], met name daar waar beide oudersoorten samen groeien. 
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juni

Hoogte - 0,30-0,60(-1,00) m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels -

Stengels/takken - De dunne bloeistengels zijn scherp driekantig, ruw en gaan tenslotte vaak overhangen. Pollen of soms horsten vormend.

Bladeren - De onderste scheden zijn glanzig lichtbruin.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De spoedig bruin wordende bloeiwijze is 3-10 cm lang en bestaat uit zes  of meer zittende, sigaar- tot eivormige aren. De bovenste staan dicht opeen, de onderste iets verder van elkaar. De schutbladen zijn kafjesachtig of zelden priemvormig. Onderaan zitten enkele mannelijke bloemen, hogerop de vrouwelijke met twee  stempels. De kafjes zijn licht roodbruin met een groene kiel.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De glanzige, kastanjebruine en wijd uit staande urntjes zijn platbol, langwerpig en ongeveer 3 mm lang. Ze hebben nerven, een gegroefde rug en zijn versmald in een korte snavel. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Half beschaduwde tot beschaduwde plaatsen op natte, matig voedselarme tot meestal matig voedselrijke, zwak zure grond (humeus tot venig zand en leem, laagveen en soms op kleihoudend veen).

Groeiplaats - Bossen (moerasbossen, loofbossen, humusrijke plekken en langs bosgreppels), kapvlakten (met enige beschutting van struweel), waterkanten (beschaduwde slootkanten), moerassen, grasland (moerassige weiden en schraal grasland, met name langs sloten en greppels) en heide (moerassige plaatsen).
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: natte bossen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website