Heidezegge

Carex ericetorum


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Heidezegge is in ons land alleen bekend van de Veluwe, waar ze voorkomt op open, droge, schrale zandgronden. Ze is na 1980 uit acht atlasblokken bekend, voordien waren er nog twee, waarvan eentje buiten de Veluwe. De naam Heidezegge suggereert, evenals de wetenschappelijke naam Carex ericetorum, dat ze op heiden voorkomt, maar dat is buiten ons land veel minder het geval. Daar is ze aan te treffen op zowel kalkarme als min of meer kalkrijke grond, ook in arme dennenbossen op kalkrijk zand, soms samen met Voorjaarszegge (Carex caryophyllea). Beide soorten zijn ook hogerop in de Middel-Europese bergweiden te vinden en lijken veel op elkaar. Heidezegge onderscheidt zich vooral door de stompe, breed witvliezig gerande vrouwelijke kafjes. Voorjaarszegge heeft een groene, meestal uittredende middennerf. Het zijn beide vroege bloeiers in ons land, vanaf eind april. Eind mei is de bloei al weer voorbij.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - april - mei

Hoogte - 0,05-0,20 m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels - Kort kruipende, verhoutende, aan de top boogvormig opstijgende wortelstokken. Worteldiepte tot 20 cm.

Stengels/takken - De stengels zijn stomp driekantig. De scheden zijn glanzend bruin en hebben vaak een paarsige tint. Ze verweren tot vezels. Heidezegge vormt losse polletjes of matjes.

Bladeren - Grijsgroen.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De bloeiwijze is compact met een smal cilindervormige (niet knotsvormige) mannelijke topaar en één  of twee  kortere, eivormige, rechtopstaande vrouwelijke aren. Bloemen met drie stempels. De schutbladen zijn zeer kort en kafjesachtig.

Vruchten - Kafjes met een vliezige rand en een gewimperde top. Ze hebben geen groene middenstrook of een stekelpunt. De urntjes zijn driekantig-peervormig en ongeveer 2 mm lang. Verder zijn ze grijsgroen, behaard en hebben ze een zeer korte snavel. Een eenzadige dopvrucht of nootje. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige, open plaatsen op droge, voedselarme, kalkarme (in oostelijker streken ook op kalkhoudende), zwak zure grond (fijn, lemig zand, stuifzand en grof, grindrijk zand).

Groeiplaats - Heide (langs heidepaden, vooral op plaatsen waar de grond vroeger is omgewerkt). Elders ook in kalkhoudende dennenbossen en kalkgrasland.
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Kwetsbaar
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: droge heiden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website