Oeverzegge

Carex riparia


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Oeverzegge is één van de meest forse Carex soorten in ons land. Ze is algemeen in vrijwel het gehele land te vinden in de oeverzone van voedselrijk water. Ze vormt met haar wortelstokken vaak uitgestrekte Magno-Caricion-vegetaties en overwoekert daarmee dikwijls vele andere planten. Het is een opvallende verschijning met haar relatief brede bladen, meerdere mannelijke aren aan de top en de forse vrouwelijke aren daar onder. Ze is enkel te verwarren met Moeraszegge (Carex acutiformis), waar ze dikwijls mee samen groeit, doch deze soort heeft smallere bladen en is minder fors gebouwd. Bovendien, Moeraszegge heeft stompe mannelijke kafjes, terwijl bij Oeverzegge de mannelijke kafjes toegespitst zijn. Vergelijk duidelijk materiaal in het veld om deze verschillen goed te (leren) zien. Er zijn acht hybriden van Oeverzegge in Europa bekend, waarvan C. x beckmanniana [met Snavelzegge], C. x csomadensis [met Blaaszegge] en C. x evoluta [met Draadzegge] ook in Nederland voorkomen.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juni

Hoogte - 0,60-1,20 m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels - Lange, kruipende, tot 1 cm dikke wortelstokken. Worteldiepte 50 cm tot 1 meter.

Stengels/takken - De stengels worden tot een ½ cm dik, zijn zeer scherp 3-kantig en naar boven toe ruw. De onderste scheden van de halmen en de scheuten zijn lichtbruin en vaak dikwijls iets roodachtig. Ze rafelen niet of maar weinig.

Bladeren - In de bladschede en op de bladschijf zie je regelmatige dwarsverbindingen tussen de nerven. De blauwgrijze bladeren zijn 1 tot 2 cm breed, staan stijf omhoog of hangen iets over.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De bloeiwijze bestaat uit 3 tot 5 dicht opeen zittende mannelijke aren boven aan de stengel en daaronder meestal 3 of 4 vrouwelijke aren die 0,8 tot 1,2 cm breed zijn. De bloemen hebben 3 stempels. De aren zijn enigszins knotsvormig en 1 cm dik tot bijna 10 cm lang. De onderste aar staat op een afstandje van de andere en heeft een lange steel van soms enige dm. Na de bloei hangt de aar vaak over. De andere aren staan dichter bijeen. Ze zijn kort gesteeld tot zittend en staan rechtop. De schutbladen van de vrouwelijke aren zijn bladachtig en hebben geen of meestal een korte schede. Het onderste schutblad steekt meestal boven de bloeiwijze uit.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De kafjes zijn donker chocoladebruin. De urntjes zijn 5 tot 7 mm lang, langwerpig-eivormig, glad, glanzend olijfgroen en versmald in een korte, 2-tandige snavel. De zaden zijn kortlevend (1-5 jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige tot matig beschaduwde plaatsen op natte, matig tot zeer voedselrijke, vaak kalkhoudende grond en in ondiep matig tot zeer voedselrijk, zoet tot zwak brak water (veen en klei).

Groeiplaats - Moerassen, waterkanten en water (sloten, kanalen, meren, plassen, trilveen en brakwaterveen), grasland (venig grasland, onbemest hooiland en blauwgrasland), bermen, zeeduinen (duinvalleien), bossen (moerasbossen), polderbosjes en getijdengrienden.
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke oevers
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website