Kranskarwij

Trocdaris verticillatum


© Joop Verburg

Ecologie & verspreiding
Kranskarwij prefereert zonnige plekken op vochtige tot vaak natte, matig voedselarme, zwak zure zand-, leem- en veenbodems. Ze werd aangetroffen in blauwgraslanden, beekdalgraslanden, heiden en moerassen. Deze Atlantische soort, met een beperkt West- en Zuidwest-Europees areaal, bereikte in het grensgebied van Noord-Brabant en Limburg zijn noordgrens op het Europese vasteland. Door allerlei cultuurtechnische ingrepen is er van haar natuurlijke standplaats bitter weinig overgebleven buiten enkele snippers in natuurreservaten. Om de soort voor Nederland te behouden zijn enige exemplaren uitgezet of uitgezaaid, o.a. in de Kampina waar de soort nog steeds voorkomt. In de rondgestuurde handleiding “tot een gebruik der plantenkaartjes” (Goethart & Jongmans, begin vorige eeuw) staat te lezen hoe algemeen de soort hier geweest moet zijn: “zij is daar echter op vochtige weilanden dikwijls zo algemeen, dat deze gedurende den bloeitijd (half Juni-half Juli) als met een wit kleed overdekt zijn”.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juli - augustus

Hoogte - 0,30-0,60 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - De wortels zijn knotsvormig of cylindervormig verdikt en vlezig.

Stengels/takken - De rechtopstaande stengels zijn kaal, massief, nauwelijks vertakt en maar weinig bebladerd.

Bladeren - De meeste bladeren zijn grondstandig. Ze zijn tenger, lijnvormig tot langwerpig, enkel geveerd met vele draadvormige, in kransen geplaatste en tot 1 cm lange slippen.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemschermen zijn afgeplat en bestaan uit zes  tot vijftien  stralen. De bloemen zijn wit of roze en 2-3 mm. De zes  tot tien omwindselblaadjes zijn lijnvormig en spits.

Vruchten - Een splitvrucht. De vruchten zijn eirond en 2½-4 mm. Ze hebben uitspringende en bijna gevleugelde ribben. De deelvruchten zijn vijfkantig. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige plaatsen op vochtige tot vaak natte, matig voedselarme, zwak zure grond. Op kwelplekkend (zand, leem en veen).

Groeiplaats - Grasland (laag blijvend grasland, beekdalgrasland en blauwgrasland), heide (grazige plaatsen en afgeplagde plekken), waterkanten (langs heidepoelen) en moerassen (laagveenmoerassen).
Familie: Apiaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Ernstig bedreigd
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: blauwgraslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website