Knolribzaad

Chaerophyllum bulbosum


© Willem Braam

Ecologie & verspreiding
Knolribzaad groeit op zonnige tot halfbeschaduwde, warme plaatsen op natte, zeer voedselrijke grond (zand, zavel, klei en stenige plaatsen). Ze is te vinden in natte ruigten, in en langs rivierbegeleidende struwelen en bosjes, in heggen, in gekapte grienden, op uiterwaarden, in bermen, op ruige dijken en aan waterkanten, in aanspoelselgordels en op strekdammen bij havens. In warmere zomers neemt de soort in aantal toe, om in koelere zomers weer af te nemen. Tot 1950 was de soort beperkt tot het oostelijke rivierengebied, maar na 1960 heeft Knolribzaad zich uitgebreid naar het westen en staat nu langs Rijn, Waal, Merwede en IJssel (tot Brummen). In Oost-Europa wordt de plant, waarvan de bladeren licht giftig zijn, gekweekt vanwege haar eetbare knol, hetgeen in Nederland en Duitsland op bescheiden wijze plaatsvindt. De oude naam Knolkervel heeft de plant gekregen door de gelijkenis met de geveerde bladeren van de Echte kervel.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - juli

Hoogte - 0,60-1,80 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - De korte, dikke wortels zijn tot een knol opgezwollen.

Stengels/takken - De holle stengels zijn onder de knopen verdikt enhebben aan de voet rode vlekjes. Ze dragen stijve, schuin omlaag wijzende haren. Hogerop zijn ze blauw berijpt en kaal.

Bladeren - De bladeren zijn drie- of viervoudig geveerd met smal langwerpige, spitse slippen. Aan de onderkant zitten verspreide, lange, afstaande haren. De bladscheden zijn kaal.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemschermen bestaan uit vijf  tot twaalf  stralen. De witte kroonbladen zijn kaal. Er zijn nul  tot twee  omwindselbladen en vier  tot acht  omwindseltjes. Deze laatste zijn meerbladig, meestal kaal en verschillend van hoogte.

Vruchten - Een splitvrucht. De vruchten zijn langwerpig  (4-7 mm) en naar de top versmald. De ribben zijn breed en plat. De deelvruchten zijn rond. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige tot half beschaduwde, warme plaatsen op natte, zeer voedselijke grond (zand, zavel, klei en stenige plaatsen).

Groeiplaats - Ruigten (natte ruigten), struwelen (langs de rivieren), heggen, grienden, uiterwaarden, bermen, rivierduinen (lichte rivierduinbosjes), ruige dijken en waterkanten (aanspoelselgordels en strekdammen bij havens).
Familie: Apiaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: natte ruigten
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website