Witte engbloem

Vincetoxicum hirundinaria


© Peter Meininger

Ecologie & verspreiding
Witte engbloem staat op vrij open, zonnige tot licht beschaduwde, warme, droge, zwak basische tot kalkrijke, matig voedsel- en stikstofarme, lemige en stenige bodems. Ze groeit op grazige kalkhellingen al of niet met struweel, op rotsen en muren, op rolsteenhellingen, in bossen en bosranden, op kapvlakten en op puin. De noordwestgrens van het Europese deel van het areaal bereikt nog net Zuid-Limburg. De soort is zeer zeldzaam daar en in het rivierengebied, recent ook in de duinen. Ze is als verontreiniging in fazantenvoer in de duinen terecht gekomen en is hier verdwenen toen deze aanvoer gestopt is. Met het afgraven van de Sint Pietersberg zijn ook vindplaatsen verloren gegaan. De giftige, naar vis riekende plant wordt door vliegen bestoven, de zaden zijn van een haarkuif voorzien en worden hoofdzakelijk door de wind verspreid. De braakwekkende eigenschap werd vroeger gebruikt bij vergiftigingverschijnselen. Verder was ze ook in gebruik voor het afdrijven van urine en zweet.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - augustus

Hoogte - 0,30-1,20 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een korte wortelstok met een dichte bundel van lange, stevige wortels. Worteldiepte tot 50 cm.

Stengels/takken - De rechtopstaande of heel soms iets windende stengels zijn hol en niet vertakt. Ze dragen kromme haren die 1 rij vormen. Witte engbloem vormt pollen.

Bladeren - De kruisgewijs tegenover elkaar staande bladeren zijn driehoekig-eirond tot langwerpig, toegespitst en hebben een gave rand. Aan de voet zijn ze soms hartvormig. Ze hebben een korte steel. Er zijn geen steunblaadjes. De bladeren zijn 8 tot 12 cm lang en donkergroen tot blauwgroen.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen staan met 6 tot 8 bij elkaar in bijschermen in de bovenste bladoksels. De bloemkroon is 5-tallig, trechtervormig, groenachtig geel, wit of geelwit en 0,5 tot 1 cm groot. Het vruchtbeginsel is bovenstandig. De 5 meeldraden zijn tot een zuiltje vergroeid.

Vruchten - Een doosvrucht. De kale vruchten zijn 5 tot 6 cm lang. Ze zijn langwerpig, toegespitst en splijten aan 1 kant open. De zaden hebben een haarkuif. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde, warme en vaak iets open plaatsen op droge, matig voedselarme, kalkrijke grond (mergel, leem en stenige plaatsen).

Groeiplaats - Grasland (grazige hellingen met struwelen en op het zuiden gerichte kalkhellingen), rolsteenhellingen, rotsachtige plaatsen, bossen, bosranden (kalkrijke zomen), kapvlakten en puin.
Familie: Apocynaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Kwetsbaar
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: kalkrijke zomen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website