Handjesgras

Cynodon dactylon


© Koen van Zoest

Ecologie & verspreiding
Handjesgras staat op zonnige, warme, droge tot vochtige, matig voedselrijke, neutrale of kalkhoudende, omgewerkte grond. Ze staat bij voorkeur op zand, maar ook op leem, klei, zavel en op stenige plaatsen. Ze groeit op rivierduinen, op zandige dijken, in bermen, op regelmatig betreden plaatsen, op spoorweg-, haven- en industrieterreinen, in uiterwaarden, in grasland en duinen. Dit warmte minnende C4-gras heeft haar oorsprong in tropische en subtropische gebieden en heeft als cultuurvolger alle werelddelen bereikt. In Europa wordt haar noordgrens in Nederland bereikt. Warme zomers laten haar duidelijk in aantal toenemen. Handjesgras is vrij algemeen in het rivierengebied, zeldzaam in Zeeland, in de Zeeuwse en Hollandse duinen en langs het IJsselmeer en komt sporadisch daarbuiten voor. Vroeger werden de zaden in Polen en Duitsland als gort gegeten. Vegetatief is dit gras goed te herkennen aan het gewimperde tongetje waarvan de wimpers aan beide zijden duidelijk langer zijn dan in het midden.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juli - september

Hoogte - 0,10-0,40 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Lange, kruipende, sterk vertakte en zeer stevige wortelstokken met uitlopers. Worteldiepte tot meer dan 1 meter.

Stengels/takken - De stengels staan rechtop of zijn aan de voet geknikt. Handjesgras vormt grote matten of zoden.

Bladeren - De bladen zijn verspreid behaard. Voor ontplooiing zijn ze ingerold, daarna zijn ze vlak uitgespreid. Ze zijn toegespitst met een stomp topje. Op de overgang van de bladschede naar de bladschijf zie je een kraagje van zeer korte haartjes. Aan de basis van de bladschijf zie je bosjes langere haren.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De aarachtige bloemen staan met drie  tot zes  bij elkaar aan de top van de stengels. Ze zijn elk 2-5 cm lang. De zijdelings afgeplatte aartjes zijn in twee  rijen geplaatst en 2-3 mm lang. De aarassen zijn driekantig en bij het splitsingspunt behaard. Meestal hebben ze een knotsvormige top. De twee éénnervige kelkkafjes zijn vrij smal en ongeveer even groot. Het bovenste staat tijdens de bloei wijd af. Per aartje is er meestal maar één  bloem goed ontwikkeld. De kafjes en de stijlen zijn paarsig.

Vruchten - Een graanvrucht. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige, warme, open plaatsen op droge tot vochtige, matig voedselrijke, neutrale of kalkhoudende, omgewerkte, humusarme grond (meestal op zand, ook wel op leem, zavel, klei of stenige plaatsen).

Groeiplaats - Rivierduinen, zandige dijken, wegranden, bermen, tussen straatstenen, op regelmatig betreden of bereden plaatsen, langs spoorwegen (spoorbermen en spoorwegterreinen), industrieterreinen, haventerreinen, uiterwaarden, waterkanten (op de bovenrand van basalten beschoeiingen), grasland (open plekjes in droog, neutraal grasland) en zeeduinen (dorre duintjes in binnenduingrasland).
Familie: Poaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: droge, neutrale graslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website