Smalle waterpest

Elodea nuttallii


© Hanneke Waller

Ecologie & verspreiding
De uit Noord Amerika afkomstige Smalle waterpest is omstreeks 1940 voor het eerst in Nederland aangetroffen. De soort heeft zich in de tweede helft van de 20e eeuw over vrijwel het gehele land verspreid en is nu zeer algemeen in allerlei voedselrijke, zoete tot zwak brakke, ondiepe wateren. Ook in enigszins vervuild water, zoals dat wat ingelaten wordt uit de grote rivieren. In grote, diepe wateren wordt het alleen gevonden aan randen waar minder waterbeweging is. Smalle waterpest heeft in de meeste waterplantenvegetaties een plaats verworven; alleen in zeer voedselarm en sterk brak milieu ontbreekt het. Smalle waterpest is een zeer snelle groeier die sloten, kleine kanalen of vijvers geheel kan opvullen. Hierbij kan overlast ontstaan doordat smalle doorgangen, zoals duikers, verstopt raken. Voor de scheepvaart, die doorgaans niet van dergelijke kleine wateren gebruik maakt, levert het geen problemen op. In ons land komen alleen vrouwelijke planten voor, waardoor de soort afhankelijk is van vegetatieve vermeerdering. Sinds 2017 staat de soort op de EU-Unielijst met invasieve exoten. Dit houdt onder meer in dat de soort binnen de EU niet meer mag worden verhandeld en dat lidstaten verplicht zijn om in de natuur aanwezige populaties op te sporen en indien mogelijk te verwijderen. Is verwijdering niet meer mogelijk dan dient de soort dusdanig beheerd te worden dat verdere verspreiding zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - september

Hoogte - 0,30-3,00 m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, tweehuizig

Wortels -

Stengels/takken - De lichtgroene stengels zijn tengerder dan die van Brede waterpest. Ze groeien zowel in verticale als in horizontale richting. Ze overwinteren met op de bodem kruipende bebladerde stengels. Vaak vormen ze massavegetaties.

Bladeren - De bladeren zitten in kransen van 3 of4. De onderste staan tegenover elkaar. Een deel van de bladeren is achterovergekromd. Ze zijn maximaal 2 mm breed en 2½ cm lang. Verder zijn ze spits. De zijranden zijn vaak iets naar beneden gebogen. Aan elke kant zitten 27 tot 29 zeer kleine, moeilijk zichtbare tandjes. Als de bladeren uit het water worden gehaald vallen ze samen als een penseel.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Tweehuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op verschillende planten). De vrouwelijke bloemen zijn wit en 2 tot 3½ mm groot. Mannelijke planten komen in bij ons niet voor. De mannelijke bloemen laten al in knop los, stijgen naar het wateroppervlak en gaan daar open, waarna ze vrijzwemmend voor bestuiving zorgen.

Vruchten - Een bes. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes). In onze omgeving onstaan echter geen vruchten. Verspreiding gebeurt door afgebroken stengeldelen, die wortelen.

Bodem - Zonnige plaatsen in ondiep, stilstaand of stromend, voedselrijk, zwak zuur tot kalkrijk, bij voorkeur hard, soms vervuild, zoet, soms zwak brak water (alle grondsoorten, organisch of mineraal).

Groeiplaats - Water (sloten, kanalen, vaarten, plassen, afwateringskanaaltjes en aan de randen van groter water).
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: exoot (na 1900 verwilderd of aangeplant)
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke wateren
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website