Ruige veldbies

Luzula pilosa


© Marian Baars

Ecologie & verspreiding
Ruige veldbies staat op beschaduwde tot sterk beschaduwde, droge tot vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, meestal basenrijke, stikstofarme tot matig stikstofrijke, zwak zure tot soms kalkhoudende bodems met een goede strooiselvertering (leem, lemig zand en mergel). Ze is te vinden in loof-, naald- en gemengde bossen, in houtwallen en bosranden, in heggen en struwelen, langs bospaden en bosbeekjes, zelden op kapvlakten en met een voorkeur voor aarden wallen in en langs bossen. Nederland ligt geheel binnen het Europese deel van het areaal. De soort is vrij algemeen in Zuid-Limburg, plaatselijk vrij algemeen in Twente en het rivierengebied, vrij zeldzaam in Drenthe, Noord-Brabant, Midden-Nederland en Noord-Limburg en is zeer zeldzaam in de Hollandse en Zeeuwse duinen. De bestuiving geschiedt door de wind, de bruine zaden hebben een wit, haakvormig gekromd mierenbroodje en worden door deze dieren verspreid. De soort is direct te onderscheiden van de overige Luzula-soorten doordat de takken slechts een bloem dragen. De plant groeit in dichte, diepgroene pollen (zelden met korte uitlopers), de bloeiwijze is bolvormig, ijl en spaarzaam vertakt. De takken dragen alleenstaande bloemen en zijn na de bloei deels teruggeslagen.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - april - mei

Hoogte - 0,15-0,30 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een min of meer rechtopstaand wortelstokje. Worteldiepte 10 tot 50 cm.

Stengels/takken - De plant vormt vrij dichte polletjes.

Bladeren - De bladeren zijn glanzig diepgroen. De grondstandige bladeren hebben een forse bladschijf. Ze zijn 0,5 tot 1 cm breed en worden tot 20 cm lang. Soms steken ze boven de bloeistengels uit. De stengelbladeren zijn smaller. De bladscheden zijn donkerrood. Aan de voet van de bloeiwijze staan 1 of 2 korte schutbladen.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen staan afzonderlijk op lange stelen in een bolrond-schermvormige, ijle en weinig vertakte bloeiwijze, waarvan de takken na de bloei voor een deel terugslaan. De zes bloemdekbladen zijn spits, 3 tot 4 mm lang, kastanjebruin en hebben een brede, bleke en vliezige rand.

Vruchten - Een doosvrucht. De vruchten zijn afgerond eivormig. Het witte aanhangsel aan de top van het zaad is ongeveer even lang als het zaad zelf. Het heeft een haakvormig gekromde top. De zaden zijn langlevend (> 5 jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot soms kalkhoudende grond (leem, lemig zand en mergel).

Groeiplaats - Bossen (voedselrijke loofbossen, hellingbossen en langs bospaden), bosranden, houtwallen, heggen en waterkanten (langs bosbeekjes).
Familie: Juncaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: droge, voedselrijke bossen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website