Gewoon speenkruid

Ficaria verna


© Willie Riemsma

Ecologie & verspreiding
Gewoon speenkruid staat op zonnige tot beschaduwde, stikstofrijke, zwak zure tot zwak basische, vochtige tot vrij natte, matig voedselrijke tot voedselrijke, vaak lemige tot licht kleiige bodems. Ze groeit in loof- en rivierbegeleidende loofbossen, in bronnetjes- en beekdalbossen, in helling- en binnenduinbossen, in parkbossen en bosranden, in heggen en bermen, aan allerlei waterkanten en greppels. Verder in tuinen en plantsoenen, in allerlei graslanden en beschaduwde gazons en aan de voet van kleiige dijken. Het areaal omvat W-Ierland, Engeland, Scandinavië en Centraal-Europa, een deel van de Balkan en is her en der in Spanje, Italië en Centraal-Azië aanwezig. De verspreiding in Frankrijk, Rusland en Centraal-Azië is onvoldoende bekend. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het verspreidingsgebied en is heel algemeen in ons land. Gewoon speenkruid groeit ± matvormig, maakt okselknolletjes en er worden meestal weinig of geen rijpe nootjes gevormd. Verder overlappen de kroonbladen elkaar nauwelijks.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - maart - mei

Hoogte - 0,05-0,30 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - De wortels zijn voor een deel spoel- of knotsvormig verdikt.

Stengels/takken - De vertakte stengels zijn sappig en richten zich halverwege op.

Bladeren - De glimmende bladeren zijn niet gedeeld. Ze zijn rond of de bovenste zijn hoekig. Vaak hebben ze een gave rand, maar soms zijn ze bochtig gekarteld. De bladvoet is hartvormig. Aan de voet van de bladsteel zit een wijde bladschede. Gewoon speenkruid vormt vaak ronde knolletjes in de bladoksels.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De gele bloemen zijn 2-3 cm. Ze bestaan uit zes tot twaalf langwerpig-eironde kroonbladen en drie of soms vier bleekgroene, afgerond driehoekige kelkbladen. Gewoon speenkruid heeft smalle kroonbladen, die elkaar niet met de randen bedekken. Vreemd speenkruid heeft brede kroonbladen, die elkaar met de randen bedekken.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes). De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Gewoon speenkruid vormt echter vaak geen vruchten. Verspreiding gebeurt meestal via de knolletjes in de bladoksels. Vreemd speenkruid heeft normale vruchten, die niet gesnaveld zijn.

Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vochtige tot vrij natte, zwak zure tot zwak basische, matig voedselrijke tot voedselrijke, vaak lemige tot licht kleiige grond. Zoutmijdend (vrijwel alle grondsoorten).

Groeiplaats - Bossen (loofbossen, rivierbegeleidende loofbossen, bronnetjesbossen, beekdalbossen, hellingbossen, binnenduinbossen, parkbossen), heggen, bosranden, bermen, waterkanten (in de rietkraag langs kanalen, slootkanten, beek- en rivieroevers en langs greppels), tuinen, plantsoenen, begraafplaatsen, grasland (weiland, hooiland, uiterwaarden, grazige hellingen, beschaduwde gazons en grasvelden) en aan de voet van kleiige dijken.
Familie: Ranunculaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: droge, voedselrijke bossen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website