Bleeksporig bosviooltje

Viola riviniana


© Peter Meininger

Ecologie & verspreiding
Bleeksporig bosviooltje staat iets zonnige tot beschaduwde, vrij droge tot vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, zwak zure tot neutrale, soms kalkrijke bodems bestaande uit leem, lemig zand, löss, beekzand en humeus, niet geheel ontkalkt duinzand. De overblijvende plant groeit in loof- en naaldbossen, in kasteel- en landgoedbossen, langs bospaden en in oude lanen, op kapvlakten en struwelen. Verder in beschaduwde bermen en plantsoenen, op zandige dijken, aan slootkanten en oude duinbossen, in duinstruwelen en ruig duingrasland op noordhellingen en soms op hellinggraslanden. Het areaal omvat Europa en Noord-Afrika en ons land valt geheel binnen het verspreidingsgebied. In Nederland is het Bleeksporig bosviooltje vrij algemeen in het oosten, midden en zuiden van het land en in de kalkrijke Hollandse en Zeeuwse duinen. Elders is ze zeer zeldzaam. Bleeksporig bosviooltje kan verward worden met Donkersporig bosviooltje en kruist daarmee (Viola x bavarica). Na de bloei zijn deze taxa niet meer van elkaar te onderscheiden.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - april - mei

Hoogte - 0,05-0,35 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - De wortelstok kan al of niet vertakt zijn.

Stengels/takken - De stengels ontspringen in de oksels van de rozetbladen. Ze zijn bebladerd, weinig of niet vertakt, opstijgend en vaak zwak behaard, maar soms kaal.

Bladeren - De donkergroene, breed hartvormige en lang gesteelde blaadjes hebben vaak een iets blauwachtige tint. Ze zijn 3-5 cm, met een gekartelde rand. Aan de top zijn ze minder toegespitst dan die van Donkersporig bosviooltje. De steunblaadjes zijn langwerpig. Meestal met vrij korte, verspreide wimpers.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen groeien vanuit de oksels van de stengelbladen. De grote kroonbladen zijn vrij breed en bedekken elkaar voor een deel met de randen. De zijdelingse staan vrijwel recht opzij. Ze zijn 1,4-2,5 cm, blauwpaars, maar aan de voet lichter van kleur met een honingmerk van lijntjes. De spoor is roomwit of bleekblauw en vaak omhoog gekromd. Aan de top is de spoor knotsvormig met twee welvingen en ingedeukt in het midden. De kelkbladen zijn spits en hebben aanhangsels, die bij de onderste twee kelkbladen na de bloei groter worden.

Vruchten - Een driekleppige doosvrucht. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Beschaduwde, maar soms zonnige plaatsen op vochtige tot droge, matig voedselrijke tot voedselrijke, zwak zure tot neutrale, soms kalkrijke grond (leem, lemig zand, löss, beekzand en duinzand) met een matig verterende strooisellaag.

Groeiplaats - Bossen (loofbossen, kasteelbossen, landgoedbossen, langs boswegen en oude lanen), kapvlakten, struwelen, beschaduwde bermen, plantsoenen, zandige dijken, waterkanten (slootkanten en dalwanden), zeeduinen (oude duinbossen, duinstruweel en ruig duingrasland op noordhellingen) en soms in grasland (hellinggrasland).
Familie: Violaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: droge, voedselrijke bossen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website