Langarige zeekraal

Salicornia procumbens subsp. procumbens


© Bas Kers

Ecologie & verspreiding
Langarige zeekraal staat op open en zonnige, natte en voedselrijke, zilte zand- en zandgrond. De eenjarige plant groeit vooral in de getijdenzone beneden de gemiddelde hoogwaterlijn, voornamelijk op slikkige kwelders en schorren en wordt ook binnendijks aangetroffen op terreinen met zoute kwel. De verspreiding is onvoldoende bekend, maar vermoedelijk komt de soort in alle werelddelen voor. De soort is in Nederland algemeen langs de Zeeuwse kusten en in het Waddengebied. Ze draagt, als slibvanger, bij aan de ophoging van de slikken en zo aan de vorming van schorren en kwelders en beheerste vroeger de hoogste zone van de dagelijks met zeewater overlopen slikken. Tegenwoordig moet de soort veelvuldig het veld ruimen voor nieuwkomer Engels slijkgras en gaat verder achteruit door o.a. baggerwerkzaamheden en de bouw van stormvloedkeringen. Zeekraal wordt als groente gegeten, vroeger ingelegd in azijn als winterkost en gewaardeerd als een goed middel tegen scheurbuik.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juli - oktober

Hoogte - 0,02-0,40 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De rechtopstaande of opstijgende stengels zijn kandelaarachtig vertakt, maar meestal minder sterk vertakt dan die van Kortarige zeekraal. De zijstengels buigen meestal omhoog en groeien dan vrijwel evenwijdig aan de hoofdstengel. Bloeiende takken worden 5 tot 12 cm lang en lopen taps toe.

Bladeren - De vlezige nbladeren staan tegenover elkaar. Ze zijn paarsgewijs met elkaar en met de stengel vergroeid. De dofgroene kleur verandert in de nazomer naar oranjegeel of wordt bruinachtig.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). Een eindstandige aar, die tot 10 cm lang wordt. De bloemen groeien met 3 bijeen. Ze hebben ongeveer even grote dekseltjes. De rand vertoont aan de top een knik. De helmknoppen zijn groter dan die van Kortarige zeekraal.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De helmhokjes zijn 0,6 tot 0,9 mm. De dekseltjes vallen niet gemakkelijk af. De zaden komen vaak pas vrij in het voorjaar bij het vergaan van de plant. Ze zaden zijn niet sterk behaard en 1 tot 1,7 mm groot. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen op natte, voedselrijke, zilte grond (zand en klei).

Groeiplaats - Slikkige kwelders of schorren (voornamelijk beneden de gemiddelde hoogwaterlijn en langs kreken), afgegravingen (zilte terreinen) en binnendijks op plaatsen met zoute kwel.
Familie: Amaranthaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: schorren
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website