Zandambrosia

Ambrosia psilostachya


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Zandambrosia, oorspronkelijk afkomstig uit Noord-Amerika verlangt open, droge zonnige plekken op matig voedselrijke, vaak kalkhoudende, humusarme, omgewerkte grond (zand, vaak vermengd met ander materiaal zoals puin). In Nederland is ze als graanadventief (nog steeds de voornaamste aanvoerroute) sinds 1945 ingeburgerd en groeit op allerlei ruderale plaatsen zoals langs duinpaden, in bermen, in voedselrijke ruigten, langs spoorwegen, op haven- en industrieterreinen, in zandgroeven en langs zandige rivieroevers. Deze Ambrosia is vooral te vinden in de duinen tussen Castricum en Katwijk en komt verder verspreid voor door het hele land. Ze vormt hier nauwelijks kiemkrachtige zaden en uitbreiding vindt dan ook voornamelijk plaats met behulp van lange wortelstokken. Het stuifmeel van deze soort kan heftige hooikoortsreacties veroorzaken en bijdragen aan het verlengen van het hooikoortsseizoen door haar grote pollenproductie en de late bloei die vanaf augustus tot en met oktober kan duren.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - augustus - oktober

Hoogte - 0,20-0,70 m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels - Aan de ver kruipende wortels groeien wortelknoppen, die vroeg in de herfst beginnen uit te lopen, maar zich pas in de volgende lente tot nieuwe planten ontwikkelen.

Stengels/takken - De stengels zijn grijsviltig. Zandambrosia groeit in groepen.

Bladeren - De bladeren zijn enkel geveerd, diep veervormig ingesneden en kort gesteeld of zittend.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De bloemen zijn groenachtig. De mannelijke bloemhoofdjes hebben een dicht behaard omwindsel. De omwindselbladen zijn niet of zeer klein getand.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. Het vruchtomhulsel heeft vaak enkele zeer kleine knobbeltjes en een snavelvormige top van meestal minder dan 1 mm lengte, maar soms tot 2 mm. Er worden vaak maar weinig zaden gevormd. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen op matig voedselarme tot meestal matig voedselrijke, vaak kalkhoudende, humusarme, omgewerkte grond (zand, vaak vermengd met ander materiaal, zoals puin).

Groeiplaats - Zeeduinen (o.a. langs duinpaden), bermen, ruigten (voedselrijke ruigten), langs spoorwegen (spoorbermen), haventerreinen, bouwterreinen, industrieterreinen, afgravingen (zandgroeven) en soms waterkanten (zandige rivieroevers).
Familie: Asteraceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: exoot (na 1900 verwilderd of aangeplant)
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: voedselrijke ruigten
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website