Amerikaanse kruidkers

Lepidium virginicum


© Willem Braam

Ecologie & verspreiding
Amerikaanse kruidkers staat op open, zonnige en warme, droge, ± voedselrijke, matig stikstofrijke en omgewerkte, matig zure tot iets kalkhoudende zand- en leemgrond en op meestal stenige plaatsen. De eenjarige plant groeit in akkers en op braakliggende grond, in open bermen, ruigten en aan de voet van muren, op stortplaatsen en molenbelten. Ook op parkeerplaatsen, tussen straatstenen en in plantsoenen, op industrie-, haven- en spoorterreinen en andere ruderale plekken. Ze stamt oorspronkelijk uit Noord-Amerika, is in het verleden als graanverontreiniging verspreid en sinds de 18e eeuw in een groot deel van Europa ingeburgerd. De soort is in Nederland vrij zeldzaam in Zuid- en West Nederland, waar ze met name in het Urbaan district te vinden is. In de rest van Nederland is het (nog) zeer zeldzaam. Verkommerde exemplaren, waar de overige kenmerken niet of slecht ontwikkeld zijn, kunnen naast het ontbreken van een geur herkend worden aan de spitse, sikkelvormige naar boven gekromde stengelharen. Het jonge blad kan vers of gekookt gegeten worden en de jonge hauwtjes als vervanging van peper.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - augustus

Hoogte - 0,15-0,60 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - Bij flink uitgegroeide planten heeft de stengel naar boven toe veel zijtakken. Op de stengel en de bloeiwijzetakken zie je slanke, meestal naar boven gebogen (sikkelvormig teruggekromde), aangedrukte, spitse haren.

Bladeren - De onderste bladen zijn liervormig en vaak kroezig ingesneden (als een andijvieblad). De hoger geplaatste bladen zijn meestal lijn-lancetvormig en scherp gezaagd (getand). De bladrand met sikkelvormig teruggekromde, aangedrukte, spitse haren (borstelharen).

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen hebben witte, buiten de kelk uitstekende kroonbladen (de 1-1½ mm lange kroonbladen zijn dus langer dan de kelkbladen) en hoogstens vier meeldraden.

Vruchten - Een doosvrucht. De hauwtjes zijn rond (2½-4 mm breed) met een hartvormige top-insnijding. De zaden (1,5 bij 1,1 mm) zijn duidelijk gevleugeld. De buitenomtrek van de rand is doorschijnend. Het vruchtsteeltje is ongeveer twee keer zo lang als het hauwtje. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen op droge, matig voedselrijke tot voedselrijke, iets kalkhoudende en meestal stenige grond (ook op zand en leem).

Groeiplaats - Bermen (open plekken), omgewerkte grond, braakliggende grond, langs spoorwegen (steile spoordijken en spoorwegterreinen), ruderale plaatsen, industrieterreinen, haventerreinen, parkeerplaatsen, tussen straatstenen en in plantsoenen.
Familie: Brassicaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke ruigten
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website