Kamgras

Cynosurus cristatus


© Hans Toetenel

Ecologie & verspreiding
Kamgras staat op een zonnige, vochtige, basen- en matig voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende bodem die uit allerlei grondsoorten kan bestaan, maar het meest nog op klei en leem. Begrazing bevordert haar voorkomen aangezien oudere stengels versmaad worden. Sterk zure plekken worden vermeden en ze is ook niet goed bestand tegen sterke uitdroging en langdurige inundatie. De plant is te vinden in allerlei graslanden, aan waterkanten, op dijken en in bermen, in leem- en kleigroeven, langs vochtige bospaden en in betreden duinvalleien, in moerassen en op ruderale terreinen. Zelfs op muren en rotsachtige plekken wordt ze aangetroffen. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het areaal. De soort is vrij algemeen, maar vrij zeldzaam in het oosten en midden van het land. In Flevoland is ze zeldzaam. Kamgras is sterk achteruit gegaan door overbemesting en te intensief landgebruik. Kamgras is met geen ander gras te verwarren.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - juli

Hoogte - 0,20-0,60 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Worteldiepte tot 20 cm.

Stengels/takken - De grijsgroene stengels zijn weinig of niet behaard. Aan de basis zijn ze meestal bruingeel. Kleine, dichte pollen vormend.

Bladeren - De bladeren zijn fijn gegroefd en 2-3 mm breed. De bovenkant heeft ribben. De bladscheden zijn niet opgeblazen. Het tongetje is kort (1 mm) en afgeknot. Aan de rand is het onregelmatig ingesneden.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De dichte bloempluim is lijnvormig (4-10 cm) met zeer korte zijassen. De hoofdas is zigzagsgewijs heen en weer gebogen en heeft twee  rijen aartjeskluwens, die naar één  kant van de hoofdas zijn gekeerd. De kelkkafjes zijn smal, gekield, grotendeels vliezig en hebben één  nerf. Ze komen niet tot aan de top van het aartje. De vruchtbare aartjes hebben elk een onvruchtbaar kamvormig aartje aan de voet.

Vruchten - Een graanvrucht. Na de hoofdbloei kunnen de kafjes van vruchtbare en onvruchtbare aartjes zich tot kleine bladeren ontwikkelen, waardoor zonder vruchtvorming nieuwe plantjes kunnen ontstaan. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één  jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige plaatsen op vochtige, matig voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende grond (allerlei grondsoorten, maar het meest op klei en leem).

Groeiplaats - Bermen, grasland (bemest grasland, weiland, hooiweiden en soms in hooiland), parken, waterkanten (grazige oevers en langs vijvers), begraasde dijken, afgravingen (leem- en kleigroeven), bossen (zonnige plekken langs vochtige bospaden) en zeeduinen (beweide of betreden duinvalleien).
Familie: Poaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Gevoelig
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: vochtige, bemeste graslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website