Gele morgenster

Tragopogon pratensis subsp. pratensis


© Willem Braam

Ecologie & verspreiding
Gele morgenster is in het grootste gedeelte van het land te vinden op zonnige matig voedselrijke bermen en dijken. Op deze plekken staat deze soort meestal in een Glanshavervegetatie. Deze vegetatie ontstaat bij hooilandbeheer (maaien en afvoeren). Daarnaast wordt Gele morgenster regelmatig aangetroffen langs schouwpaden, spoorwegen en in zandige ruderale vegetaties aan de randen van bouwterreinen. Op droge schrale zandgronden in Drenthe, de Veluwe, Twente, Achterhoek en de Kempen was Gele morgenster tot voor kort een zeldzame verschijning. De soort neemt in deze gebieden duidelijk toe. Gele morgenster is te verwisselen met de nauw verwante Oosterse morgenster en Bleke morgenster. Alleen tijdens de bloei zijn ze goed van elkaar te onderscheiden. De omwindselblaadjes van de Gele morgenster zijn even lang of korter dan de lintbloemen. De zeldzame Bleke morgenster heeft een verdikking in de stengel direct onder het bloemhoofdje.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juli

Hoogte - 0,30-0,60 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een penwortel.

Stengels/takken - De rechtopstaande stengels zijn niet of weinig vertakt en meestal kaal. Onder de bloemhoofdjes zijn ze niet of nauwelijks verdikt.

Bladeren - De smal langwerpige bladeren zijn lang toegespitst en hebben een gave rand.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen zijn alleen 's ochtends geopend (vandaar de naam "morgenster"). De lichtgele bloemen zijn 3-7 cm in doorsnede. Er zijn alleen lintbloemen. De stijlen zijn ook geel. De helmknoppen zijn geel met een zwartpaarse top. De meestal acht tot tien omwindselbladen kunnen korter of langer zijn dan de bloemen.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaden zijn gesnaveld. Ze dragen vruchtpluis van veervormige haren, die in elkaar grijpen. De zaden zijn kortlevend (één tot vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, iets open tot grazige plaatsen op droge tot vochtige, matig voedselrijke, humushoudende, al of niet kalkhoudende grond.

Groeiplaats - Bermen, grasland (ruige grazige plaatsen, licht ruderaal grasland, vochtig, bemest grasland, hoge delen van uiterwaarden en hooiland), rivierdijken, langs spoorwegen, zeeduinen (ruderale plaatsen), plantsoenen en omgewerkte grond.
Familie: Asteraceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: vochtige, bemeste graslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website