Waterteunisbloem

Ludwigia grandiflora


© Piet Bremer

Ecologie & verspreiding
Waterteunisbloem groeit in en langs onbeschaduwde, stilstaande tot langzaam stromende, voedselrijke wateren, als sloten, kanalen, plassen, meren, beken, rivieren, stadsgrachten en zand- en kleiwinningsputten. Waterteunisbloem is oorspronkelijk afkomstig uit Zuid Amerika. Al in het begin van de 19e eeuw (1823) is zij in Europa geïntroduceerd. Via de handel in vijverplanten is zij in Nederland terechtgekomen. De eerste melding van verwildering in Nederland dateert uit 1993, toen de plant in een vijver in Dalfsen werd aangetroffen. De meeste, zo niet alle, groeiplaatsen in het buitenwater zijn te herleiden tot dumping van overtollige vijverplanten. Eénmaal gevestigd in het buitenwater vindt verdere verspreiding plaats door losgeraakte stengelfragmenten die door de waterstroming worden meegevoerd. Het is nog niet duidelijk in hoeverre de plant in Nederland kiemkrachtige zaden kan vormen. In 2000 was er voor het eerst sprake van ernstige door Waterteunisbloem veroorzaakte overlast. Grote massa’s blokkeerden de waterafvoer in een watergang bij Tiel, zodat het waterschap zich genoodzaakt zag de planten te verwijderen. Tot en met 2008 vertoonde de plant een sterke toename in verspreiding. Dankzij intensieve bestrijding door waterschappen en enkele strenge winters leek de plant in Nederland op z’n retour, maar de laatste jaren lijkt de plant weer toe te nemen. Waterteunisbloem is een overblijvende, in de oeverzone wortelende waterplant, die dichte op het wateroppervlak drijvende matten vormt. Door de sterke toename in biomassa wordt de doorstroming van watergangen belemmerd en door overschaduwing worden ondergedoken waterplanten verdrongen. De oorspronkelijk aanwezige fauna verarmt en in stilstaande wateren ontstaat zuurstofgebrek. In 2016 is de soort opgenomen op de EU-Unielijst met invasieve exoten van EU-belang. Dit houdt onder meer in dat de soort binnen de EU niet meer mag worden verhandeld en dat lidstaten verplicht zijn om in de natuur aanwezige populaties op te sporen en indien mogelijk te verwijderen. Is verwijdering niet meer mogelijk dan dient de soort dusdanig beheerd te worden dat verdere verspreiding zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - oktober

Hoogte - 0,10-0,40 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De stengels groeien vele meters langs het wateroppervlak en vormen wortels met een wit, zeer luchtig weefsel, de tot 40 cm lange zijscheuten groeien recht omhoog en dragen de bloemen. Delen van de stengels kunnen weer tot nieuwe planten uitgroeien. De planten kunnen grote oppervlakten bedekken.

Bladeren - De bladeren staan verspreid. Bladeren van bloeiende takken zijn meestal lancetvormig en 6 tot 12 cm lang. Drijfbladeren zijn eirond.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloeiwijze is lang behaard. De haren zijn 1 tot 2 mm lang. De bloemen hebben 5 groene kelkbladen, die in de vruchttijd tot 1,8 cm lang worden en 5 of soms 6 gele kroonbladen, die 1,2 tot 2,5 cm lang zijn. Deze laatste vallen snel af. Een bloem heeft 10 meeldraden.

Vruchten - Een langwerpige doosvrucht met vele zaden. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige plaatsen in en langs langzaam stromend en stilstaand, voedselrijk, helder water.

Groeiplaats - Waterkanten en water (sloten, kanalen, meren, beken, rivieren stadsgrachten, zandwinningsputten en kleigroeven) en moerassen.
Familie: Onagraceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: exoot (na 1900 verwilderd of aangeplant)
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: voedselrijke oevers
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website