a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z
kaart
Munida rugosa (Fabricius, 1775)

Spiesdragende oprolkreeft
algemeen | beleid en bescherming | taxonomie | trend

Typering: Mariene kreeftachtige. Oprolkreeft.
Herkenning
In totaal tot circa 60 mm maar omdat ze hun achterlijf oprollen, lijken ze veel kleiner (het abdomen zit standaard onder de cephalothorax gevouwen). Rugschild plus rostrum tesamen ongeveer 30 mm. De dieren zijn oranje tot meer intens rood, met name zijn er donkerrode dwarsbanden in de dwarsgroeven op het rugschild (carapax) en op het omgeklapte achterlijf (abdomen). De uiteinden van de scharen en looppoten zijn vaak lichter. Het rugschild is langer dan breed. Aan het rugschild zitten vooraan enkele kleine stekels. Het rostrum loopt uit in een groot spiesvormig uitsteeksel, met ernaast aan beide kanten boven de ogen, kortere stekels. De antennen zijn zeer lang en dun (draadvormig) en net iets korter dan het eerste paar (schaar)poten. De schaarpoten zijn zeer lang. De schaarvingers zijn opvallend lang en dun, bij sommige mannetjes zijn de uiteinden wat gebogen. Dit geldt ook voor de volgende drie paren looppoten (pereiopoda). Het vijfde paar poten is nog veel dunner en wordt meestel verstopt onder de randen van het rugschild. De ogen zijn relatief klein en staan op korte oogstelen. Er zijn bij deze soort uiterlijke verschillen waargenomen: de meer zuidelijke vormen hebben meer stekels en meer stugge borstelharen (setae) op het abdomen. Ook zijn de poten verhoudingsgewijs dunner dan bij de meer noordelijke vormen.
Te verwarren met:
Andere soorten oprolkreeften, van het genus Galathea.