a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z
algemeen | beleid en bescherming | ecologie & verspreiding | taxonomie | trend

Typering: Mariene mosdiertje
Herkenning
Bij het Bekermosdiertje vormen de kenozoïden een slanke kruipende uitloper. Aan het distale uiteinde van elke kenozoïde ontstaan opgerichte cilindrische zoïden. Op deze plaats vertakt de uitloper en zo vormen zich om de 1 tot 2 mm zoïdengroepjes. De zoïden zijn transparant, cilindrisch of knotsvormig, het proximaal deel versmalt plots en lijkt op een steel. De eindstandige opening is opvallend tweelobbig. De polypiden hebben 11 tot 15 tentakels. De lengte van de zoïden en van het smalle proximale deel is variabel. In tegenstelling tot Triticella, degenereert de polypide soms en vormt zich een resterend ‘bruin lichaam’. De tweelobbige opening vormt het opvallendste onderscheid met Triticella.
Te verwarren met:
In West-Europa is naast het genus Farrella het genus Triticella aanwezig. De steel is bij het genus Triticella een opgerichte kenozoïde, dus door een wand gescheiden van de zoïde. Bij Farrella is de steel een proximale vernauwing van de zoïde zelf. Triticella flava en Triticella pedicellata komen net als Farrella repens vaak voor op decapoden (garnalen, krabben en kreeften), zij hebben echter geen tweelobbige zoïdenopening.
Auteurs: Hans De Blauwe
 
foto52378