a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z
kaart
Bugulina flabellata (Thompson in Gray, 1848)

algemeen | beleid en bescherming | ecologie & verspreiding | taxonomie | trend

Typering: Mariene mosdiertje
Herkenning
Bugulina flabellata vormt een geelachtig, dicht bosje van 2 tot 3 cm hoog. Bij droging verkleurt de kolonie grijs of bruin. De takken zijn breed, distaal het breedst, ietwat cirkelvormig gerangschikt. Een tak bestaat uit langwerpige zoïden in 3 tot 8 rijen. Hun membraan neemt geheel of het grootste deel in van het frontaal oppervlak. Op de distale hoeken van de zoïden staan stekels. Op de zoïden binnen het takje staan er aan weerszijden twee, bij de buitenhoek van zoïden aan de rand staan er drie. De stekels op de marginale zoïden zijn soms heel lang. Grote avicularia bevinden zich op zoïden in de buitenrij, kleinere avicularia komen voor op de binnenrijen. Ze zijn vastgehecht 1/3 tot halfweg naar beneden langs de zijkant. De bek van de avicularia is rechthoekig haakvormig. De broedkamers zijn bijna bolvormig. De embryo’s zijn geel en kunnen aanwezig zijn van mei tot oktober. Ancestrula met 3 proximale stekels en 3 op elke distale hoek. Groeit altijd op andere mosdiertjes, vaak op het Breedbladig mosdiertje Flustra foliacea, maar ook op korstvormige mosdiertjes.
Te verwarren met:
Bugulina flabellata onderscheidt zich van andere Bugulina soorten door het aantal stekels op de hoeken van marginale zoïden en de rechthoekig haakvormige bek van de relatief groot avicularia.
Controle: Detailfoto van zoide met stekels en avicularium in zijaanzicht.
Auteurs: Hans De Blauwe
 
foto57123
foto57046